De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 11. Brieven 1535-1657
(2013)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1587 Van Celio Calcagnini
| |
[pagina 156]
| |
geïnteresseerd was in al uw geleerde werken, en bovendien erg gecharmeerd was van publicaties die dienen om de onbeschaamdheid van Luther te onderdrukken en in toom te houden. Doordat velen daartoe slechts een halfzachte poging hebben ondernomen, alsof ze er met hun gedachten niet bij waren, hebben zij de man, die hoe dan ook voor ruzie en opschudding geboren is, tot een zodanige staat van vermetelheid gebracht dat hij denkt dat hij alleen de wijsheid in pacht heeft. Daarbij wijst hij systematisch alle oude en eertijds gevestigde schrijvers af, en denkt hij dat hij als enige de Heilige Schrift mag beoordelen. Ook blaast hij vroeger veroordeelde opvattingen en ketterijen die door verordeningen van de oude kerkvaders zijn afgewezen, nieuw leven in, verdedigt die verbeten en brengt ze aan de man, zodat het beter is deze stinkbloem niet aan te raken dan haar door aanraking te prikkelen.Ga naar voetnoot3. Toen Hercules de strijd aanbond met de hydra, was hij stellig van oordeel dat hij niet kon ophouden voordat hij die te vuur en te zwaard had verdelgd. Ook ik heb het steeds de juiste weg gevonden Luther ofwel totaal te negeren ofwel compleet te weerleggen, want een tussenweg zag ik helemaal niet. In het begin kreeg hij veel waardering, omdat hij onverschrokken en zonder blikken of blozen de zeden van onze tijd aan de kaak stelde en schandelijk uithaalde naar de in purper gehulde prelaten en het gezag van de paus, op de manier van respectloze kinderen de naaktheid van zijn vader tonend.Ga naar voetnoot4. Dit wekte de belangstelling en verwachting van zeer velen, als trad er een oprecht man naar voren, met liefde voor deugdzaamheid en waarheid en bevlogen door het verlangen mensen te helpen, te meer omdat hij tot dan toe bescheidenheid voorwendde in zijn manier van optreden. Want in plaats van dat hij de meningen die hij toen verkondigde hardnekkig bleef verdedigen (ook al was hij zwanger van andere opvattingen, die nog veel vreselijker waren en met nog grotere wanstaltigheden waren omkleed), gaf hij er de voorkeur aan die te onderwerpen aan het oordeel van mensen die beter waren dan hij en van vrome leden van de heilige Kerk. Ik zal u dit zeggen, waarde vriend. Die man, die vals en sluw is, zoals later bleek, had mij bijna iets wijsgemaakt. Ik beeldde mij in dat Luther een goed mens was die gemakkelijker bedrogen kon worden dan kon bedriegen, maar die in het hekelen van de slechte zeden, die nauwelijks meer te verdragen zijn - dat geef ik wel toe - al te gedreven en heethoofdig was. Ik schreef het aan de aard van de man toe, bovenmatig als hij zich inzette voor de chris- | |
[pagina 157]
| |
telijke zaak en voor ons geloof, dat religieuze bevlogenheid en bezieling voor de verering van de Heer hem zozeer in hun greep hadden, dat hij de evangelische en apostolische voorschriften vergat en aanzienlijk meer toegaf aan zijn hartstocht dan nuttig was. Maar toen hij ons zijn monsterachtige toneel voorschotelde, het oude drama van Jan Hus en al die bagger van Boheemse verloedering uitbraakte, en allerlei lang vervlogen onzin oprakelde,Ga naar voetnoot5. goede goden, wat toonde hij toen een ander gezicht dan tevoren! Hoeveel eigenzinnigheid in plaats van terughoudendheid, hoeveel geldingsdrang in plaats van religieuze ingetogenheid, hoeveel overredingsdrang in plaats van eenvoud, barstten er uit de man los! Alsof hij zich opwierp om het geloof van meet af aan af te breken, probeerde hij allereerst het evangelie geweld aan te doen en aan alle commentatoren hun geloofwaardigheid te ontnemen, teneinde alleen voor zichzelf ruimte over te laten. Hij ontnam de sacramenten zo drastisch hun gezag dat hij er ternauwernood één of twee in hun waarde liet. Hij wilde dat alle rangen van het priesterschap gelijk zouden zijn, zodat er niemand zou overblijven bij wie zijn onderdanen beroep konden instellen tegen de alleenheerschappij van Maarten. Het gedenken van gestorvenen beschouwde hij als zinloos en je reinste flauwekul. De menselijke wil achtte hij door voorbeschikking beperkt, en talloze soortgelijke andere dingen beweerde hij. Ik deins er inwendig voor terug die zaken in herinnering te brengen. Ik weet wel dat Luther aan zijn beweringen gewoonlijk kracht bijzet met leugenachtige en gekunstelde argumenten, aan de Heilige Schrift ontleend, die hij even onweerlegbaar vindt als het Achilles-argument van Zeno.Ga naar voetnoot6. Dat moet natuurlijk niemand als verwonderlijk voorkomen, want aan ketters uit het verleden heeft het nooit aan pleisters ontbroken om daarmee hun zweren te bedekken. Wat ervan te denken - betrouwbare en geloofwaardige mensen deelden mij dit mee - dat Luther meer dan eens de volgende list heeft gebruikt om zijn naam meer eer aan te doen. Hij liet heimelijk mensen optreden als zijn tegenstanders (of moet ik zeggen als advocaten die met de te- | |
[pagina 158]
| |
genpartij heulen) en maakte dan korte metten met hen. Wanneer zij slaags raakten, gaven zij hun verzet op, erkenden zij door de kracht van zijn argumenten overwonnen te zijn, en sloten zij zich uit vrije wil aan bij de leer van Luther. Dit is precies die grootspraak van de valse profeet Alexander.Ga naar voetnoot7. Die ging er prat op dat hij zijn tegenstanders, hoe onhandelbaar ze ook waren, vreedzaam en als betere mensen liet vertrekken wanneer hij maar eenmaal met hen de koppen bij elkaar had gestoken. Ik weet dat er mensen zullen zijn die zeggen dat het gemakkelijk is Luther met woorden te bestoken en met scheldwoorden tegen hem tekeer te gaan, en hem nu eens opruiend te noemen, dan weer onbehouwen, dan weer een gedrocht, en hem met andere verfoeilijke benamingen te belasteren, maar dat het niet gemakkelijk is de man met redeneringen en argumenten te verslaan. Ik zie dat heel anders. Want de taal van de waarheid is eenvoudig, maar de leugen kent vele gedaanten.Ga naar voetnoot8. Stel namelijk dat ik met Proteus te maken heb, en dat hij zich verandert in alle mogelijke wonderlijke gedaanten, dan is het voor mij voldoende te weten dat hij wis en waarachtig Proteus is, en dat hij kan wegglippen en niet gemakkelijk met een strop vast te leggen is. Stel dat Chrysippus mij onder zijn drogredenen bedelft, die van zodanige aard zijn dat ik ze niet ontrafelen en ontkrachten kan. Stel bovendien, als u mij toestaat, dat een of andere sofist mij drie hoofden of in elk geval horens opzet,Ga naar voetnoot9. moet ik mij daarom Geryon of Cipus wanen? Toen iemand had beredeneerd dat Diogenes geen mens was en deze niet wist hoe deze drogredenering te weerleggen, zei hij: ‘Begin de redenering eens bij mij’.Ga naar voetnoot10. Als dus de grote argumentator Luther mij zand in de ogen heeft gestrooid of je reinste goocheltrucs heeft uitgehaald, is dat nog geen enkele reden om hem groter en beter te vinden. Toen iemand die grote bewondering koesterde voor Callipides hoog opgaf van diens talent bij Agesilaus, zei deze: ‘Die komediant ken ik heus wel’.Ga naar voetnoot11. Want zo noemden de Spartanen een toneelspeler. De sofist of goochelaar Luther stelt in mijn ogen even weinig voor. | |
[pagina 159]
| |
Want waarom zou ik niet iemand zo betitelen, die zijn best doet in het verleden veroordeelde en verouderde leerstellingen door bedrog in ere te herstellen, en die algemeen aanvaarde leerstellingen onderuithaalt die eeuwenlang zijn aanvaard en goedgekeurd door talloze grote verdedigers en als het ware van hand tot hand zijn overgeleverd? Toont dit niet meer dan voldoende aan dat Luther een bedrieger is - hij die Gregorius van Nazianze, Gregorius van Nyssa, Johannes Damascenus, Basilius, Chrysostomus, Hieronymus, Gregorius en Augustinus terzijde schuift om zichzelf als enige uitlegger van het evangelie te presenteren, en wil dat men alleen in hem vertrouwen stelt, alsof zijn fakkel het licht van al die anderen doet verbleken? Maar naarmate die anderen dichter bij de bloeiperiode van de Kerk stonden, konden zij overvloediger putten uit de bron van de hemelse geest, zonder welke niemand kan naderen tot de waarheid. Want stel dat al die uitmuntende leiders van het heilige geloof hier kwamen staan, en zij zeggen ja, en Luther zegt nee. Ik vraag mij af wie dan zo'n botte en harde kop heeft, dat hij van mening is dat men Luther moet geloven en aan de anderen het vertrouwen moet ontzeggen? Iemand zou kunnen zeggen: ‘Luther heeft dezelfde opvattingen als zij, maar het is meer de manier van overbrengen die verschilt dan wat zij overbrengen’. Maar wat mij zorgen baart, in twijfel houdt en Luther verdacht bij mij maakt, is nu juist dat hij zich niet op een andere manier uitdrukt, maar iets wezenlijk anders blijkt te zeggen. Hij legt rookgordijnen en verpakt zijn opvattingen in omhulsels van woorden, zodat op hem de bekende regel van Euripides van toepassing is: ‘Wat ik heb begrepen, is goddeloos; wat ik niet heb begrepen, is dat denkelijk ook’.Ga naar voetnoot12. Bekend is ook de oude zegswijze ‘Spreek wat minder geleerd en duidelijker’.Ga naar voetnoot13. De volgende uitspraak van de apostel waarschuwde ons voldoende ons voor dit soort mensen te hoeden: ‘Als een engel uit de hemel,’ zegt hij, ‘u een ander evangelie verkondigt dan u hebt ontvangen, die zij vervloekt.’Ga naar voetnoot14. Alsof ik niet heel goed zou weten dat vroeger tijdens het Concilie van Rimini de arianen op dezelfde wijze een misleidend woordenspel opvoerden, toen die goddelozen de wezensgelijkheid van Christus en de Vader ter discussie stelden, en aan de goede maar weinig alerte | |
[pagina 160]
| |
kerkvoogden vroegen of men volgens hen moest geloven in Christus of in de wezensgelijke.Ga naar voetnoot15. Zij, in verwarring gebracht door de vreemde formulering, vielen de wezensgelijkheid openlijk af en verklaarden Christus als God te zien. Dat was de reden waarom de besluiten van het Concilie van Rimini vervolgens bij een grotere en meer bedachtzame bijeenkomst van de kerkvaders ongeldig werden verklaard.Ga naar voetnoot16. De overlevering vermeldt dat een van de arianen onoverwinnelijk bleef voor allen die menselijke argumenten en de redeneerkunst tegen hem in stelling brachten, maar gemakkelijk het veld ruimde toen hij te maken kreeg met iemand die weinig geleerdheid maar veel geloof bezat, en die niet vertrouwde op zichzelf, maar des te meer op de Heer. Ik denk dat met evenveel gemak de redeneringen en paradoxen van Luther zo te ontkrachten zijn, dat hij ook zelf zijn nederlaag moet erkennen en alle onrust die er tot op de dag van vandaag gezaaid is, in een oogwenk verdwijnt. Maar als de grote onbezonnenheid van die man op dezelfde voet voortgaat en op beslissende momenten de kop opsteekt, zal hij ongetwijfeld op termijn de boeken van het evangelie afwijzen als een product dat door ongeletterden opgeschreven en door simpele zielen aanvaard is. Ja hij zal zelfs, zoals Mohammed, verzekeren dat Christus zelf niet werkelijk mens was maar een spookbeeld of een waanvoorstelling die de ogen bedriegt en de zintuigen misleidt.Ga naar voetnoot17. Want zoals Cicero treffend schrijft: ‘Wie eenmaal de grenzen van de schroom heeft overschreden, moet wel ernstig en ten volle schaamteloos zijn’.Ga naar voetnoot18. Toch ontbreekt het de man, die godbetert zo'n onheilspellende leer verkondigt, niet aan volgelingen en bewonderaars, met name overal in Duitsland, die Luther overtuigd toeroepen wat Lucretius over zijn leermeester Epicurus zei: Hij was een god, een god, beste Memmius, | |
[pagina 161]
| |
Aangezien toch uit die zeer achtenswaardige regio altijd briljante geesten zijn voortgekomen en het ware geloof zijn groei voor een belangrijk deel aan haar te danken heeft, is het werkelijk verbazingwekkend hoe zij zo plotseling van de ooit vastgelegde en herhaaldelijk bekrachtigde besluiten van de kerkvaders is afgegleden naar de dwaasheden van een man die volgens mij noch onderlegd noch buitengewoon scherpzinnig is. Of het moet zijn, wat ik vermoed, dat dit niet zozeer uit geestdrift en liefde voor Luther is gebeurd, als wel uit afkeer van bepaalde theologen en monniken (zoals door u al vaak is betoogd) die uit naam van de godsdienst voor zichzelf een alleenheerschappij hebben gevestigd, belust als zij waren op de geesten en op de bezittingen van de mensen. Zo kon het dus gebeuren dat zij van de regen in de drup kwamen, toen zij van de hebzucht van de monniken wegvluchtten naar Luthers goddeloosheid, die nog veel schadelijker is. Want die monniken brengen de zegeningen van de fortuin in gevaar, maar Luther zet de zegeningen van de geest en zelfs van de ziel op het spel. Ik geloof dat het streven van Luther voor sommigen ook aantrekkelijk is geweest, omdat hij de mensen ontsloeg van hun plichten en gehoorzaamheid aan de paus en andere hoogwaardigheidsbekleders, en het menselijk geslacht in zekere zin vrijheid verleende. Wie zou immers niet graag het juk afschudden en de vrijheid omarmen, vooral wanneer de vrijheid gepaard gaat met bandeloosheid? Want Luther wil niet dat ook maar iemand in angst zit over zijn daden, aangezien het geloof en het bloed van Christus volstaan om het heil en de eeuwigheid te verkrijgen. Laten de mensen daarom hun lusten botvieren, zich volstoppen, slempen, zich naar believen te buiten gaan aan zingenot, geweld en roverij. Van de hemel en de eeuwige gelukzaligheid zijn zij toch wel verzekerd, als hun geloof onwankelbaar blijft en hun hoop vast gevestigd is op het bloed van Christus. Ziedaar van wat een slimme en sluwe kunstenmaker de engel van het kwaad zich heeft bediend! Door gebruik te maken van dezelfde vorm van overreding heeft Mohammed een groot deel van de wereld op zijn kop gezet. Ons wordt verteld dat Epicurus, die meer leerlingen voor zijn opvattingen wist te winnen dan welke andere filosoof ook, nooit enige toehoorder is kwijtgeraakt, behalve ene Metrodorus.Ga naar voetnoot20. Die grootmeester van de verleidkunst lokte namelijk mensen aan die | |
[pagina 162]
| |
hij, eenmaal verlekkerd, met steeds nieuwe bekoringen in zijn greep hield door hun lusten toe te delen overeenkomstig de aandrang van ieders natuur. Bedenk daarbij dat mensen van nature belust zijn op iets nieuws, maar er tevens meestal snel genoeg van hebben. Zij zullen het volgens mij na korte tijd voor gezien houden, want wat slecht is, kan onmogelijk lang bekoren. Toen die bekende ophitserGa naar voetnoot21. van de Atheense bevolking een weldenkend manGa naar voetnoot22. waarschuwde dat hij zwaar zou worden gestraft als het volk op enig moment zijn verstand zou verliezen, antwoordde deze: ‘Maar dat zal jou gebeuren als het volk zijn verstand ooit terugvindt’.Ga naar voetnoot23. Naar mijn mening kan men dit zonder meer van toepassing verklaren op Luther, aan wie de Duitse natie al lange tijd een veel te hoge prijs heeft betaald voor de leer die hij heeft geïntroduceerd. Maar het kwam niet ongelegen dat Duitsland, in dezelfde tijd waarin het ons dit monster bracht om het geloof en de zeden te gronde te richten, ons ook Erasmus heeft gegeven om de zeden en het geloof te herstellen, een man van zo'n groot verstandelijk en literair vermogen dat diens licht ook over de komende eeuwen nog kan stralen. Hij heeft dus niet alleen de kwaliteit om hem tegenwicht te bieden, maar ook om hem van repliek te dienen. Daarom meen ik dat sommigen des te kwalijker handelen, die zich er niet voor schamen een man van grote oprechtheid en uitmuntende geleerdheid te brandmerken, alsof hij met Luther zou heulen en op een of andere manier een voorvechter of kameraad van diens partij zou zijn. Tegen dit soort mensen heb ik dikwijls op scherpe wijze geprotesteerd, wat mij vijandschappen heeft opgeleverd die gerechtvaardigd mogen heten. Ik heb dat ook af en toe in mijn geschrift over de keuzevrijheidGa naar voetnoot24. gedaan, en dat met des te meer genoegen, omdat ik zag dat met de verschijning van uw verhandelingGa naar voetnoot25. reeds alle ruimte voor verdachtmakingen door onfatsoenlijke lieden was weggenomen. Want zij konden u niet langer verwijten dat u zich verlustigde in dat schouwspel waartegen u zich verzette, en dat u heimelijk wapens verschafte aan de vijanden, daar u die frontaal aanviel. Want het feit dat u in uw brieven en in uw overige werken de verzekering geeft dat het gepraat van Luther uw goedkeuring niet kan wegdragen, maar bovendien verklaart dat het uw wens is beide partijen van advies te dienen, werd zo uitgelegd als zou u in de ene hand brood laten zien, maar in de andere een steen verbergen,Ga naar voetnoot26. en als zou u, | |
[pagina 163]
| |
door uit dezelfde emmer twee muren te witten,Ga naar voetnoot27. uit zijn op bijval van beide kanten. Diegenen echter die ingehouden en gematigd over u spreken, maakten u als het ware voor een draler uit, omdat u - terwijl u zag dat een grote brand was uitgebroken, die niemand anders dan Erasmus kon blussen - met de armen over elkaar toekeek hoe de altaren en offerplaatsen van de goden in vlammen opgingen, alsof dat bij wijze van grap gebeurde en u niet aanging. De kritische uitingen van deze mensen heb ik in mijn geschrift naar voren gebracht om hun karakter te schetsen, waarbij ik van al dit soort verdachtmakingen afstand neem. Want de goden hebben mij een te helder verstand gegeven dan dat ik mij zo'n grote misstap kan voorstellen (of erover zou praten als ik dat wel kon) van een volmaakt eerlijk en uitzonderlijk oprecht man, voor wie ik zo vaak felle confrontaties ben aangegaan om diens reputatie te beschermen. Weest u daarom, mijn Erasmus, volledig overtuigd van het feit dat ik niets in hogere mate gebleken of bewezen acht dan uw goedheid, oprechtheid en vroomheid. Als er toch iets in mijn geschrift staat dat uw oren pijnigt of naar uw indruk voor kwaadwilligen aanleiding kan zijn voor kritiek, kunt u het schrappen, verwijderen, doorhalen en veranderen, al naar u belieft. Kortom, zorgt u ervoor dat er geen enkele schuilhoek overblijft waarin ook maar enige mol zich kan verstoppen. Overigens is het zeer betreurenswaardig, dat u door een bepaalde lotsbeschikking van beide kanten wordt aangevallen en de aanhangers en tegenstanders van Luther gezamenlijk tegen u tekeergaan. Maar u moet goede moed houden en genoegen nemen met de beloning van een zuiver geweten; beschouwt u het als van grote waarde dat u bij de mensen vermaardheid geniet en bij God de hemel verdient. Het was toch zeker de grote Hercules, verwekt bij de derde maansopgang, die niet naar de goden mocht vertrekken voordat hij de monsters had overwonnen die het lot op zijn pad had gebracht. U kent overigens wel het spreekwoord dat het tot het lot van een koning behoort goed te doen maar slecht over zich te horen spreken.Ga naar voetnoot28. Wat u heeft opgemerkt over Pio van CarpiGa naar voetnoot29. was even onprettig als nieuw. Ik onderhoud met hem een oude vriendschap van lange duur, al sinds de tijd dat wij, hij een jongeman en ik nog een knaap, studeerden bij Pietro Pomponazzi, een filosoof van de eerste orde, die toen dialectiek doceerde.Ga naar voetnoot30. Ik heb nooit een vriendelijker of bescheidener persoon leren kennen dan die prins; wel verre van neer te kijken op mensen die zich verdienstelijk maakten, | |
[pagina 164]
| |
steunde deze goede man dikwijls mensen die zeer van hem verschilden, dat wil zeggen, die het niet verdienden. Daarom kan het mij alleen maar verwonderen dat hij zich zo ongunstig heeft ontwikkeld, dat hij bitter en ten onterechte tegen u van leer trekt. Wie u namelijk niet liefheeft, is ofwel afgunstig, ofwel begrijpt niet wat men moet liefhebben. En ofschoon ik even overtuigd ben van uw rechtschapenheid als van uw wijsheid, maakt toch mijn bijzondere genegenheid jegens u dat ik u aanspoor en waarschuw niet al te gemakkelijk uw oor te lenen aan fluisteraars en verklikkers. Als men die niet tuchtigt, hitst men die op, zoals Domitianus met recht verkondigde.Ga naar voetnoot31. Daar komt bij dat als zij u op enig moment iets waars influisteren, zij het altijd aandikken en erger maken door er iets nieuws aan toe te voegen. Zeker is bovendien dat het grote en beroemde mannen nooit heeft ontbroken aan afgunstige en kleinerende mensen. Want zoals sommige vogels angstaanjagend zijn omdat ze voortdurend onheilszang laten horen, zo houden bepaalde onder een ongunstig gesternte geboren en slecht opgevoede geesten nooit op tegen goede mensen te blaffen. Wij doen er goed aan hun uitlatingen van ons af te laten glijden en hen over te laten aan hun eigen kolkende schuimkoppen. Want als wij daaraan onze tijd willen besteden, dan kunnen we daarnaast niets anders meer doen. Maar dit slag mensen kunnen wij niet milder behandelen dan door hen in hun vuistje te laten lachen, en hun een schijnoverwinning zonder bloedvergieten te gunnen. Want u zou een al te lichtgeraakte of prikkelbare indruk maken, als u uw vuist zou ballen tegen bepaalde onwetende lieden die hun botte pen tegen u hebben opgenomen. Dan zou ik evengoed kunnen denken dat u in staat zou zijn een ezel zijn verdiende loon te geven als die zijn gebalk op u heeft losgelaten. Neemt u mij dan ook niet kwalijk en neemt u mijn verontschuldiging aan voor het geval ik mij te vrijpostig of misschien al te driest heb uitgedrukt. Aan veel kwetsende opmerkingen moet men liever stilzwijgend voorbijgaan, of beter nog, men moet ze slikken, zoals u schrijft. Dikwijls moeten we maar een oogje toeknijpen, om niet voortdurend paraat te blijven en dagelijks naar de wapens te grijpen. Overigens is uw briefGa naar voetnoot32. mij niet bezorgd door de koerierGa naar voetnoot33. van wie u schrijft dat die door u naar Italië is gestuurd, maar door een mij onbekende aardbewoner. Toch meende ik dat hij uit de hemel was afgevaardigd, omdat hij zich kweet van een welkome en gewenste taak. Natuurlijk betreurde ik wel dat mij de aangename gelegenheid werd onthouden navraag te doen naar u, uw werk en uw persoonlijke omstandigheden. Want ik zou geen vraag hebben | |
[pagina 165]
| |
overgeslagen en niets onbesproken hebben gelaten, waarvan ik had gedacht dat het met Erasmus te maken had. Grote goden, hoe vriendelijk, met hoeveel genoegen, hoe royaal zou ik die koerier ontvangen hebben! Om te maken dat hij een paar dagen langer was gebleven, zou ik zeker niet van zijn reiskleding afgebleven zijn.Ga naar voetnoot34. Maar nu ik niet weet welke godheid mij dit genoegen misgunt, zal ik mijn best doen de schade te herstellen door keer op keer uw brief te lezen en u een brief van mij te schrijven. Het is al weer enige maanden geleden dat dokter Leoniceno, een man geboren voor de eeuwigheid, zijn rol in het verhaal des levens heeft beëindigd. Ik placht hem de laatste der helden en een overblijfsel van het gouden tijdperk te noemen. Want van de generatie die een veelheid aan talenten voortbracht en ons mensen gaf als Ermolao,Ga naar voetnoot35. Poliziano, Pico, Merula en Domizio,Ga naar voetnoot36. overleed hij als laatste, als bijna honderdjarige en nog bij zijn volle verstand, wat als wonderbaarlijk beschouwd mag worden. Hij schreef veel, vertaalde veel uit het Grieks en herstelde veel in het corpus van medische geschriften, dat zich al lang in jammerlijke staat bevond. Tegen barbaarse artsen voerde hij een permanente oorlogGa naar voetnoot37. en zelfs tegen PliniusGa naar voetnoot38. trok hij voortdurend onbarmhartig van leer, iets waarvan ik hem vaak heb proberen te weerhouden, maar vergeefs. Uiteindelijk heeft hij bij zijn leven de toekomst mogen zien die hij zelf had geschapen, iets wat slechts weinigen te beurt valt. Zijn dood is mij zwaar gevallen, zowel persoonlijk, want hij was mijn leraar, als in algemene zin, omdat ik begreep dat door zijn dood de studie van het Latijn een geduchte klap opliep. Eén ding was mij tot troost, namelijk dat Giovanni Manardo, in het Grieks en Latijn een uitermate onderlegd man, het medisch onderzoek en de benadering van de raadselen der natuur langs dezelfde sporen voortzet. De brieven die hij kort geleden heeft uitgegeven,Ga naar voetnoot39. kunnen daarvan een bewijs leveren. Ik denk dat die u wel in handen gekomen zijn, maar als u laat weten dat ze u nog niet bereikt hebben, zal ik mijn best doen ze zo spoedig mogelijk bij u te laten bezorgen. Hij heeft overigens nog vele andere werken geschreven die de onsterfelijkheid verdienen, maar die heeft hij nog niet ge- | |
[pagina 166]
| |
publiceerd: hij is namelijk weinig ambitieus. Zolang hij nog leeft missen wij Leoniceno minder. Ook niemand minder dan Ricchieri heeft het aardse bestaan een eeuwig vaarwel gezegd. Want toen hij hoorde dat het leger van de Fransen bij de Ticino vrijwel tot de laatste man in de pan was gehakt, en de machtige koning,Ga naar voetnoot40. op wie al zijn hoop gevestigd was, in handen van de vijand was gevallen, werd hij zo wanhopig dat hij niet meer tegen zijn neerslachtigheid opgewassen was. Had hij in zijn geschriften maar evenveel verstand aan de dag gelegd als werklust! Want dan zou hij u minder gekwetst hebben en van de geleerden meer waardering hebben gekregen. Hij was stellig een goed mens en een waarachtig christen, en door een hechte vriendschap met mij verbonden, blijkens de opdracht aan mij van een van de boeken van zijn Lessen uit de oudheid.Ga naar voetnoot41. Maar hij ging alleen bij zichzelf te rade en gaf niet gemakkelijk gehoor aan adviezen van vrienden. Maar in zijn onderzoekingen en studies was hij onvermoeibaar, tot zelfkwelling toe. Panizzato, een goed mens en een degelijk geleerde, leeft nog en maakt het goed. Ik heb hem uit uw naam gegroet, en hij doet u met evenveel woorden de groeten terug. Ik heb mij wel verbaasd over wat u aan het eind van uw brief toevoegde, namelijk dat u zich nog het gesprek herinnert dat ik met u voerde in het huis van Richard Pace, toen u op doorreis Ferrara aandeed. Toen daar het gesprek op de citerspeler van Aspendus kwam en de vraag aan de orde was wat inwendig en uitwendig spelen betekende, haalde u meteen uw Adagia uit uw tas tevoorschijn, die toen voor het eerst in Venetië waren gedrukt.Ga naar voetnoot42. Vanaf dat moment kreeg ik bewondering voor het talent en de geleerdheid van Erasmus. Bijna nooit viel onder geleerden de naam van Erasmus, of ik herinnerde mij bijna plechtig dat gesprek tussen ons. Mijn getuige is Richard Pace, die zelf zeer geleerd is en wel gemaakt lijkt om de studies van andere geleerden te bevorderen. Hem heb ik meer dan eens kenbaar gemaakt dat ik hem voor die steun grote dank verschuldigd ben. Ik denk dat ik nu op bijna alle onderdelen van uw brief ruimschoots antwoord heb gegeven. Rest nog dit, dat u in gedachten houdt dat u met Celio een man in Italië heeft die ten zeerste begaan is met uw reputatie en uw goede naam, en van wie u alles, ongeacht wat, rijkelijk en grootmoedig mag verwachten. Het ga u goed. Ferrara, 6 juli 1525 | |
[pagina 167]
| |
Toen ik deze beuzelarijen had opgeschreven en in afwachting was van een betrouwbare koerier aan wie ik de brief veilig kon toevertrouwen, verscheen plotseling uw bode,Ga naar voetnoot43. op de terugweg uit Rome, die mij als geen ander welkom was. Hij zal zelf vertellen, uitvoeriger dan ik het in enkele woorden kan opschrijven of aan een brief durf toevertrouwen, met wat voor gelaatsuitdrukking ik hem heb ontvangen, wat ik denk over de opstand in Duitsland, hoezeer ik wens te zien dat u buiten die brand kunt blijven, wat ik vond van de nieuwe druk van uw Adagia, als dit tenminste nog relevant is.Ga naar voetnoot44. Weest u er vast van overtuigd dat ik en al wat ik bezit, voor wat dat waard mag zijn, geheel tot uw beschikking staan, met voorbijgaan aan iedere regel en beperking van wettelijke aard. Nogmaals, het ga u goed. |
|