De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 11. Brieven 1535-1657
(2013)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
1578 Aan Floriano Montini
| |
Desiderius Erasmus van Rotterdam aan de zeer geachte Floriano Montini, gegroetZiehier voor jou opnieuw een Laconische reactie, nog bondiger dan de de vorige, ofschoon je mij met zo'n voorkomende, goed geformuleerde en opgewekte briefGa naar voetnoot1. uitnodigt de zorgen grotendeels van mij af te schudden die zich door de huidige stand van zaken opstapelen - zelfs al zou mijn niersteen milder zijn, mijn ouderdom mij niet bezwaren en mijn werk mij niet vermoeien, kortom, zelfs al zou geen enkel bijkomend ongemak zich hechten aan dit leven dat onderhevig is aan zoveel ellende. Het genoegen dat jouw brief me deed, is nog vergroot door de verhandeling van Celio over de vrije wil, die kort maar subtiel is en voldoende duidelijk maakt hoe enthousiast die man zich verdiept in de geheimen van de filosofie. Tot nu toe is het mij niet gelukt om iets van hem onder ogen te krijgen. Hemzelf heb ik, als ik mij niet vergis, slechts eenmaal gezien, in Ferrara in het huis van Richard Pace. Hij heeft mij op uiterst vriendelijke wijze begroet, maar met een zo vlotte en goed geformuleerde toespraak dat het leek of ik totaal mijn tong kwijt was.Ga naar voetnoot2. Ik moet toegeven dat ik enige tijd geaarzeld heb of ik de verhandeling ter hand zou stellen aan de drukkers die haar opeisten of zou achterhouden. Ik zie, mijn Floriano, dat er ook bij jou onheilspellend kwaaddenkende mensen zijn, zoals degenen met wie ik het hier te stellen heb. Maar ik zou dergelijke problemen niet hebben als deze geschiedenis een compleet andere wending zou nemen. Verhuisde dat kwalijke denken maar naar Duitsland en werden de smadelijke karikaturen en woedende geschriften die ze mij herhaaldelijk naar het hoofd slingeren maar daar bij jou afgeleverd! Nu loop ik hier gevaar als tegenstander van deze partij, maar bij de Italianen en Brabanders loop ik nog meer gevaar als medestander. Sommigen beschuldigen mij ervan een middenweg te bewandelen. Een middenweg tussen Christus en Belial is, geef ik toe, een grote zonde. Maar een middenkoers houden tussen Scylla en CharybdisGa naar voetnoot3. beschouw ik als wijsheid. Nooit heb ik iets meer verfoeid dan gesple- | |
[pagina 102]
| |
tenheid, en tot nog toe spreek ik mijzelf in geen enkele kwestie tegen. Ik wil niet uitspreken wat ik niet begrijp, of waarover ik twijfel, of waaraan ik geen goedkeuring geef. Nooit word ik door die mensen theoloog genoemd, behalve wanneer ik met haat overladen kan worden. Elke keer dat het gaat om de toedeling van roem, komt mijn naam niet voor op de lijst van theologen. Maar het is koningen eigen om overal een slechte naam te hebben terwijl men ieder weldoet.Ga naar voetnoot4. Christus onze rechter leeft, die jou, mijn beste, in goede gezondheid moge bewaren. Gegeven te Bazel, 13 mei in het jaar 1525 |
|