De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 11. Brieven 1535-1657
(2013)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
1576 Aan Celio Calcagnini
| |
[pagina 99]
| |
kamp van Luther gedreven had kunnen worden, als ik niet over een staalharde geest had beschikt. Ik weet niet of je denkt dat het een bespottelijke zaak is, maar niemand zou geloven hoe wijdverbreid deze kwestie is, en hoe die bijna alle mensen bezighoudt. Door mijn vriendschap met zoveel geleerden had ik de indruk gelukkiger te zijn dan Croesus. Dit geluksgevoel heb ik gelaten afgelegd. Ontdaan van alle bescherming, weerloos en hulpeloos, heb ik mij blootgesteld aan tal van bezetenen, wier tirannie de wereld niet langer kan en zal verdragen. Toch weten die maar al te goed hoeveel schade ik hun had kunnen berokkenen, als ik ook maar een vinger had willen uitsteken om de aanhangers van Luther te hulp te komen. Maar intussen is het zo dat, telkens wanneer theologen eer wordt bewezen, Erasmus nergens verstand van heeft; wanneer hij echter zwartgemaakt moet worden, dan had hij in zijn eentje deze hele brand met zijn pen kunnen blussen. Zelfs Pio van Carpi roept tot deze haat op; een man die, zoals ze schrijven, in Rome bij elke ontmoeting en bij elke maaltijd verkondigt dat Erasmus filosoof noch theoloog is en over geen enkele vorm van gedegen kennis beschikt. Waarom ‘kijkt’ die man ‘met de armen over elkaar naar dit wilde zwijn dat de wijngaard van de Heer vernielt’? Waarom durft niemand in Rome wat ik gedurfd heb midden in Duitsland, tevreden met slechts de beloning van een zuiver geweten? Want de keizer en de paus kunnen mij, die binnenkort deze wereld zal verlaten, niet meer gelukkig maken. Sterker nog, ze kunnen niet eens verhinderen dat ik word afgemaakt in woedende smaadschriften, zelfs indien afkomstig van dikbuiken die zich erop laten voorstaan de paus te hulp te schieten, terwijl niemand diens reputatie meer kwaad doet. In welke toestand wij hier verkeren, zal degene die je deze brief bezorgtGa naar voetnoot5. in goed vertrouwen meedelen, door mij aangewezen als hij is om bepaalde dingen aan mijn vrienden te onthullen die zowel te uitvoerig als te onveilig zijn om aan een brief toe te vertrouwen. Je kunt dan ook met een gerust hart een antwoord aan hem meegeven. Ik heb hem een opdracht gegeven met betrekking tot mijn werk. Je moet je niet bezwaard voelen in die kwestie raad te geven, als hij daarom vraagt. Ik wil graag weten hoe het dokter Leoniceno en Panizzato vergaat, die ik beiden te Ferrara heb ontmoet. Ook Ricchieri mag ik graag, ofschoon hij mij op verscheidene plaatsen in zijn verzamelde werken de maat heeft genomen.Ga naar voetnoot6. Maar ik ben niet iemand die niets kan verkroppen. Ik ken je niet persoonlijk, tenzij je, zoals ik vermoed, degene bent die mij eensGa naar voetnoot7. in het huis van Richard Pace heeft verwelkomd met een zo rijke | |
[pagina 100]
| |
en goed geformuleerde toespraak dat ik met stomheid geslagen leek. Het ga je goed. Bazel, 13 mei in het jaar 1525 |
|