De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 11. Brieven 1535-1657
(2013)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1572 Aan Alexius Thurzo
| |
[pagina 91]
| |
Erasmus van Rotterdam aan de zeer geachte heer Alexius Thurzo, schatmeester van de zeer verheven koning van Hongarije, gegroetDenkt u niet, zeer geachte heer, dat alleen spoken speurogen hebbenGa naar voetnoot1. of dat alleen Midas lange oren heeft,Ga naar voetnoot2. want ook ik, op een zo grote afstand van u verwijderd, heb ogen en oren die tot bij u reiken en mij doen waarnemen wat niet de minsten over u te melden hebben, en verneem en bewonder de zeldzame gaven van uw geest. Daarmee bent u aanmerkelijk rijker dan met de koninklijke schatten, zelfs als alles wat u in beheer heeft gekregen van u zou zijn. Dat ik u ongezien ken, is echter geenszins toe te schrijven aan de nieuwsgierigheid van mijn oren of ogen, maar zoals het geraas van de donder vanuit de verte zelfs voor half doven nog te horen is, en het felle licht van een bliksemflits zelfs de ogen van slechtzienden verblindt, zo dringen de glans en de faam van uw kwaliteiten overal ter wereld door. Nu ben ik van nature bijna sloom te noemen, maar de huidige tijden wekken in mij een noodzakelijke ijver op om mensen met uitzonderlijke kwaliteiten te leren kennen en vervolgens aan mij te verplichten - zoals mensen die worden belaagd door vijandelijke strijdkrachten en het ergste vrezen, uitzien naar hulp uit welke verre oorden dan ook, en hun oren en ogen naar alle kanten openzetten om te vernemen of er ergens steun komt voor hun penibele omstandigheden. Wanneer wij dan ook zien dat bepaalde mensen - als dat slag het al verdient mensen genoemd te worden - vol overgave en met vereende krachten uit zijn op de ondergang van de schone letteren (zoals ik eerlijk moet erkennen dat ik daaraan veel te danken heb, hebben ze op hun beurt ook wel het een en ander te danken aan mij), dan moeten wij er ons niet van laten weerhouden van alle kanten steun te vragen van vooraanstaande mannen van heldenstatuur tegen de heilloze aanvallen van die Gothen en Vandalen. Het is immers duidelijk dat het niet alleen gedaan is met de talen en de schone letteren, maar ook met alle geleerdheid die een vrij mens waardig is, als niet slechts een enkele Camillus, maar vele strijders opstaan wier talent, moed en gezag even groot zijn als het onverstand, de boosaardigheid en de schaamteloosheid van onze tegenstanders, eigenschappen waarin zij ontegenzeggelijk uitblinken. Zou de geleerdheid het veld moeten ruimen, dan moet u eens nagaan hoe weinig ons leven zou verschillen van dat van het vee, de wilde dieren en de vissen! Jan Antonin van Kosiče, een man van een even onkreukbare als oprechte levenswandel, heeft mij aangespoord deze missie in het algemeen belang van de wetenschap in uw richting, doorluchtige heer, met vastberadenheid te ondernemen. Dat hij mijn volledige vertrouwen geniet, blijkt wel uit het feit dat ik hem mijn nietige lichaam, breekbaarder dan glas, heb durven toever- | |
[pagina 92]
| |
trouwen, dat ik toch nooit aan enige oudere arts met meer vertrouwen en met meer resultaat heb toevertrouwd dan aan die jongeman. Toen hij hier was heeft hij aldoor verteld hoe goedgunstig u zich betoont jegens de beoefenaren van de ware wetenschappen, hoeveel invloed u heeft bij de vermaarde koning van Hongarije,Ga naar voetnoot3. hoeveel gezag u geniet bij alle Hongaren. Hij heeft mij er kortom van overtuigd dat deze missie voor mij en voor de wetenschappen een gunstig gevolg zou hebben. Ik laat dan ook als ambassadeur van de letteren twee verhandelingen van Plutarchus bezorgen, als een klein geschenk van de letteren zelf. Mogen zij door mijn toedoen net zo duidelijk spreken tot Latijnse oren als zij tot nu toe spraken tot degenen die het Grieks machtig waren! De subtiliteit van het taalgebruik van Plutarchus heeft mij bepaald geen gemakkelijke vertaalklus opgeleverd. Uit de geheime voorraadkamers van alle schrijvers en wetenschappen heeft hij duistere gedachten tevoorschijn gehaald en zo met elkaar verbonden, dat u zijn werk niet zult kwalificeren als een verhandeling maar als een lappendeken of, beter gezegd, als een mozaïek samengevoegd uit de meest uitgelezen stukken. Zo eenvoudig als dit was voor hem, wiens geest volop toegerust was met elk soort literaire bagage, zo moeilijk is het voor een vertaler om te achterhalen wat hij waarvandaan heeft gehaald. Dit te meer daar de meeste schrijvers niet meer voorhanden zijn uit wier weiden hij de bloempjes geplukt heeft waarmee hij zijn kransen heeft samengevlochten. Behalve deze moeilijkheid heeft hij een wat beknopte en abrupte stijl die de aandacht van de lezer plotseling in een andere richting verlegt, zodat zijn werk niet alleen een universele kennis vergt, maar ook oplettendheid en waakzaamheid. Tenslotte is Plutarchus weliswaar een Boeotiër, maar lezers met een Boeotisch oor en een Boeotische geestGa naar voetnoot4. houdt hij op verre afstand. Over de fouten van kopiisten zeg ik intussen niets, ook al hebben die niet zelden mijn gang vertraagd, als hobbels op een weg. Ik heb er vele gladgestreken, maar over sommige, zij het vrij weinige, ben ik eerder heen gesprongen dan dat ik ze uit de weg geruimd heb. Maar het nut van het onderwerp weegt ruimschoots op tegen elke moeilijkheid. Socrates bracht de filosofie uit de hemel naar de aarde;Ga naar voetnoot5. Plutarchus bracht haar in de woonkamer, de studeerkamer en de slaapkamers van ieder mens. Op dergelijk gebied vertoef ik met des te meer graagte, omdat de christelijke zaak in zo'n staat van verwarring is geraakt dat het riskant is om over Christus te spreken, of men nu goede of slechte dingen zegt. Onder | |
[pagina 93]
| |
elke steen slaapt wel een schorpioen.Ga naar voetnoot6. Plutarchus behandelt evenwel in deze geschriften zaken die iedereen op elk moment al gauw tot nut van het eigen leven zou kunnen aanwenden. Des te meer verwondert het mij waarom niet alles wat deze schrijver heeft uitgebracht over de goede zeden, door iedereen wordt stukgelezen en door jongeren uit het hoofd wordt geleerd. Ofschoon ik zijn geschriften ook vroeger met de nodige aandacht heb gelezen, merk ik dat ik er veel baat bij heb gehad nu ik ze met grotere opmerkzaamheid en diepgang bestudeer. Er zijn gebreken die de ouderdom doet verdwijnen of tenminste afzwakt. Maar toorn, die in de jeugd wordt aangewakkerd door de onstuimigheid van het bloed en de onervarenheid in het leven, verkrijgt op latere leeftijd nieuwe kracht, ongetwijfeld vanwege de kwetsbaarheid van de ouderdom, tenzij levenservaring en filosofische reflectie een snelwerkend medicijn leveren. Ook de ondeugd van de nieuwsgierigheid lijkt beide levensfasen eigen te zijn - die van de volwassenwording en die van de tweede jeugd - zij het dat men bij jongeren van wispelturigheid spreekt en bij ouderen van achterdocht. En als wij de peripatetici mogen geloven, hebben de jongeren deze eigenschap meegekregen als een prikkel om kennis op te doen, de ouderen als een middel tegen gelatenheid en indolentie, of eerder nog om hen te waarschuwen tegen bedrog. Nieuwsgierigheid naar andermans zaken heeft mij altijd zo weinig bezig gehouden, dat ik ook waar het mijn eigen zaken betreft, zorgelozer ben dan verantwoord is. Verder word ik snel boos, maar ben ik gemakkelijk te verzoenen. Soms is de boosheid mijn ware bedoeling te vlug af en doet het die teniet, vooral wanneer fouten gepaard gaan met onbeschaamdheid en kwade opzet. En toch meen ik dat ik een van de weinigen ben die een vriendschap slechts met tegenzin en pas na lange tijd opgeven, en die, meer dan eens dodelijk gekwetst, in staat zijn zich over hun haatgevoelens heen te zetten. Misschien heeft iemand van uw wijsheid en verdraagzaamheid dergelijke geneesmiddelen niet nodig, al is het voor iemand die zoveel verantwoordelijkheden draagt buitengewoon moeilijk niet af en toe geprikkeld te raken. Stellig is geen sterveling zo volmaakt dat hij nergens voortgang in kan boeken, ook als er geen tekortkomingen te verhelpen zijn. Het ga u goed, zeer doorluchtige heer. Bazel, 30 april in het jaar 1525 |
|