De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 11. Brieven 1535-1657
(2013)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1571 Aan Noël Béda
| |
[pagina 88]
| |
integendeel, ik zou heel graag willen dat u hetzelfde doet met de overige parafrasen, maar vooral wat betreft mijn annotaties.Ga naar voetnoot2. Want ik zou niets liever willen dan dat alles wat fout of aanstootgevend is uit mijn boeken verwijderd wordt. Toen ik de tweede editie van het Nieuwe Testament voorbereidde,Ga naar voetnoot3. verzocht ik Jan Briart zaliger, toentertijd kanselier van de universiteit van Leuven, nederig en dringend mij erop te wijzen als er zich iets aanstootgevends in bevond. Dat zegde hij toe. Het door hem grondig gelezen werk kon zonder meer als vroom en geleerd zijn goedkeuring wegdragen. Toen ik antwoordde dat ik liever gecorrigeerd dan geprezen wilde worden, omdat ik dat zinvoller vond, bevestigde hij een- en andermaal zijn instemming. Hetzelfde verzoek deed ik Jacobus Latomus, die nu aan stukken scheurt wat hij destijds had kunnen verbeteren, als hem iets gestoord had. Hetzelfde verzoek deed ik Ludwig Baer, bisschop Christoph van Bazel,Ga naar voetnoot4. bisschop John van RochesterGa naar voetnoot5. en zeer veel anderen. Zij hebben zich alleen maar loffelijk uitgelaten. Toch heb ik uit het werk, dat de goedkeuring van die grote mannen kon wegdragen, veel verwijderd, veel verbeterd en nog meer in afgezwakte vorm geformuleerd. Nu bereid ik de vierde editie voor.Ga naar voetnoot6. En als het u niet bezwaart aan te geven wat geleerden en mensen van goede wil met recht zou kunnen storen, dan zult u zich bij mij zeer bemind maken. Ook in mijn geschriften zal ik er blijk van geven dat uw bijdrage mij uiterst welkom is geweest. En als u zich daarin onpartijdig en eerlijk betoont, dan zal ik dat verwelkomen als een oprechtheid een christelijk theoloog waardig. Doet u dat echter verbitterd en onaardig, dan zal ik dat toch voor lief nemen. Die terughoudendheid draagt ook bij aan de reputatie van theologen, die nu bij veel mensen een slechte naam hebben vanwege de ergerlijke eigenzinnigheid van sommigen en de brutaliteit waarmee ze alles hekelen. Immers, wat zullen verstandige en gestudeerde mannen zeggen wanneer ze het schot- | |
[pagina 89]
| |
schrift gelezen hebben van Pierre Cousturier,Ga naar voetnoot7. eertijds theoloog aan de Sorbonne, nu kartuizer monnik? Wat een opeenhoping van laster, hooghartigheid, stompzinnigheid en onwetendheid komt men daar tegen! In dat hele werk raast hij over niets anders dan over pseudo-theologen, redenaartjes, betweters, ezels, prutsvertalers, dwaasheden, onbezonnenheden, dwalingen, schandalen, ketterijen en godslasteringen. En intussen behandelt hij een onderwerp waarvan hij niets begrijpt. Hij is voor ons de vleesgeworden illustratie van het aloude spreekwoord: schoenmaker blijf bij je leest.Ga naar voetnoot8. Hij neemt dingen voor zeker aan die deels apert onwaar, deels omstreden zijn. Bijvoorbeeld dat de huidige vertalingGa naar voetnoot9. van het Nieuwe Testament van Hieronymus is, dat die tot stand gekomen is door de inspiratie van de Heilige Geest, en dat die als zodanig door de Kerk aanvaard is. Hij neemt aan dat ik mij hiermee ben gaan bezighouden met de bedoeling dat mijn vertaling als gezaghebbend zou worden aanvaard, met uitsluiting van de oude. Op grond van deze veronderstellingen, die hij als bewezen waarheden presenteert, concludeert hij dat alle latere vertalingen aanstootgevend, ketters en godslasterlijk zijn. Maar hij ziet niet in dat deze belastering ook Thomas, BedaGa naar voetnoot10. en Nicolaas van Lyra treft, die veelvuldig een afwijkende lezing citeren en die niet verwerpen, maar van commentaar voorzien. Want wat in zijn geheel godslasterlijk is, moet dat ook op onderdelen zijn. Evenmin beseft hij dat hij met zijn uitspraken de pausGa naar voetnoot11. belastert, die mijn werk in een bul heeft goedgekeurd, om nog te zwijgen van Adrianus vi, die allerminst mijn inspanning veroordeelde, maar mij integendeel heeft aangespoord om met het Oude Testament hetzelfde te doen als ik had gedaan met het Nieuwe. Hetzelfde geldt voor de bisschop van Rochester, die mij meer dan eens heeft bedankt met de verzekering dat hij van dit werk van mij groot profijt had gehad, voor bisschop Tunstall van Londen en voor talloze andere moreel en wetenschappelijk vooraanstaande mannen. Ik heb sterk het gevoel dat Cousturier mijn werk niet gelezen heeft. Wat is echter schaamtelozer dan zo te keer te gaan tegen andermans geschriften, zonder gelezen te hebben wat men met beschimpingen onderuit haalt? Hij | |
[pagina 90]
| |
eist dat ik althans één geleerde noem die de lezing In principio erat sermo aanhoudt.Ga naar voetnoot12. Welnu, in mijn apologieGa naar voetnoot13. heb ik dat helder uiteengezet. Hij verlangt dat ik één passage noem waarin een geleerde zich vergist heeft als gevolg van fouten van de vertaler. Maar in mijn annotaties heb ik daarvan vele voorbeelden gegeven. Overal zijn er talloze mensen die geen haatgevoelens koesteren tegen Erasmus, en evenmin ontbreekt het aan lieden met gezond verstand en een nuchter oordeel. Wat zullen zij zeggen, vraag ik u, wanneer zij dergelijke geschriften lezen die afkomstig zijn van de Sorbonne? Ik weet natuurlijk wel dat die bij de beste geleerden onder u niet in de smaak vallen. Maar intussen worden de goede theologen vanwege de domheid van enkelen opgezadeld met verachting en haat. Ook in Brabant heeft een dominicaan een geschrift uitgegeven,Ga naar voetnoot14. zo onbenullig en stupide dat geen enkel varken het dommer zou kunnen doen. Het wemelt zo van openlijke beschimpingen dat geen enkele paljas dat schaamtelozer voor elkaar zou kunnen krijgen. Theologen sluiten hun ogen voor die dingen, en beseffen intussen niet welk gelach, hoe grote haat zij zich op de hals halen. Wat ik heb geantwoord op uw aantekeningen, heb ik aan Nicolas Bérault gestuurd,Ga naar voetnoot15. met het verzoek voor u een afschrift te maken. Het ga u goed. Bazel, 28 april in het jaar 1525 Ik, Erasmus van Rotterdam, heb eigenhandig ondertekend |
|