1570 Van John Longland
Londen, 26 april 1525
Ik heb, Erasmus, op de laatste dag van maart uw preek over de vierde Psalm ontvangen,Ga naar voetnoot1. maar ik heb de bezorger niet mogen ontmoeten. Ik heb dit recente werk van u met meer dan gemiddeld genoegen gelezen en aandachtig herlezen. Want zoals al uw werken niet alleen naar mijn oordeel, maar naar dat van alle grote geleerden, als buitengewoon erudiet en zeer belangwekkend moeten worden beschouwd, zo zie ik niet in, tenzij mijn sympathie voor u mij om de tuin leidt, waarom dit recente werk zou onderdoen voor de rest, of, nog beter, niet een nog meer vooraanstaande plaats voor zich zou opeisen. Ik weet niet hoe ik u op passende wijze ervoor kan bedanken dat u zich verwaardigd heeft dit werk aan mij op te dragen, indachtig mijn verzoek, ooit in Calais gedaan, commentaren uit te geven op het boek van de Psalmen. Later heb ik datzelfde verzoek overigens in verscheidene brieven herhaald. Maar wel weet ik dat mijn hart zich om vele redenen aan u verplicht voelt, u die mij met uw vermaarde geschriften probeert onsterfelijk te maken. Ik ben dan ook niet zo kleingeestig van aard dat ik datgene wat ik door iedereen goedgekeurd zie worden, zelf niet zou goedkeuren, en niet zo ondankbaar van inborst dat ik een bevriend man, die bovendien probeert een vrome taak te volbrengen tot eer van God en tot steun van het geloof en de Kerk, niet zou helpen met mijn gebeden tot God. Ik zal het welzijn van mijn Erasmus in mijn wensen en gebeden toevertrouwen aan de algoede Christus. Moge hij zich verwaardigen uw inspanningen te ondersteunen door u alles te doen toekomen wat heilzaam is, en moge hij u zijn heilige adem en heilige inspiratie zenden. En moge hij u en uw pen besturen omwille van zijn eigen glorie en van de wetenschappelijke verrijking waarnaar geleerden verlangend uitzien, en dat gevoegd bij een lang leven voor u zelf. Het ga u goed in voorspoed.
Londen, 26 april 1515
Uw John Longland
Aan Desiderius Erasmus van Rotterdam, zijn bijzondere vriend. Te Bazel