De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 11. Brieven 1535-1657
(2013)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
1553 Aan Maximilianus Transsilvanus
| |
[pagina 51]
| |
kronen.Ga naar voetnoot6. Ik heb alles afgeslagen, tot ongenoegen van vele vrienden. Paus Clemens, die mij bijzonder goedgezind is, hetgeen ik uit de feiten zelf opmaak, biedt mij van alles en nog wat aan. U zult zeggen, waarom keert u niet hierheen terug? Door mijn drukke wetenschappelijke bezigheden was dat niet mogelijk. En als het wat dat betreft wel mogelijk zou zijn geweest, dan liet mijn gezondheid het reizen niet toe. Ik heb nu wat minder vaak last van mijn niersteenkwaal, maar die is wel aanzienlijk bedreigender, zodat dit niet zozeer een kwestie is van ziek zijn maar van herhaaldelijk de dood in de ogen zien. De haarden van de Duitsers branden het hele jaar door. Juni en juli vormen daarop nauwelijks een uitzondering. Ook al wordt mij bij de geur ervan de adem afgesneden, toch moet ik hier maar doorheen zien te komen, of anders de hitte van juni, juli of zelfs van augustus doorstaan. Vanwege de overvloed aan artsen en geneesmiddelen verlangde ik zeer naar Italië, maar mijn gezondheid liet dat niet toe. En toch is de toestand hier nu zodanig, dat ik hoe dan ook naar elders moet verhuizen. Het is u niet meer onbekend door wat voor ongeneselijke haat jegens mij bepaalde monniken en theologen daar bij u worden gedreven, van wie de karmeliet Baechem de coryfee is. Adrianus had hem met een pauselijk schrijven het zwijgen opgelegd.Ga naar voetnoot7. Maar zwijgen deed hij nauwelijks. Sinds diens dood heeft hij dat zwijgen door een ruime mate van kwaadsprekerij weer vereffend. En als de situatie met betrekking tot Luther voor hen een gunstige wending zou nemen, zal niemand hen als overwinnaars kunnen verdragen. Als de keizer aanwezig zou zijn, zou er geen enkel gevaar te duchten zijn. Wat er nu aan hulp van het hof te verwachten is, vooral voor een man als ik die niet met het hof vertrouwd is, weet ik niet. Was die grote bisschopGa naar voetnoot8. maar even toeschietelijk met zijn diensten als hij welwillend is met zijn woorden! Met de doorluchtige graaf van HoogstratenGa naar voetnoot9. had ik slechts weinig contact. En hij heeft, naar men zegt, een echtgenoteGa naar voetnoot10. die zo godvruchtig is dat het aan bijgeloof grenst. Bij zulke mensen hebben toneelspelers van vroomheid zeer veel invloed. De bisschop van LuikGa naar voetnoot11. is naar men zegt een twijfelachtige medestander vanwege Aleandro, die in je aanwezigheid vleiend, maar in je afwezigheid anders is. En hij heeft een broerGa naar voetnoot12. in Luik die gevaarlijker is dan hij, omdat hij in staat is te verbergen wat hij denkt, iets wat Aleandro niet kan. | |
[pagina 52]
| |
Ik geef deze brief mee aan een Antwerpse kanunnik, een jongeman genaamd Frans van der Dilft. Alles wat u wilt schrijven kunt u hem met een gerust hart meegeven als hij hierheen terugkomt. Ik weet niet wat ik van mijn toelage mag verwachten. De zorg voor de afhandeling heb ik toevertrouwd aan de aartsbisschop van PalermoGa naar voetnoot13. en aan Cranevelt,Ga naar voetnoot14. wiens oprechtheid onder de onzen onovertroffen is. Ik zou u niet met mijn zaken willen belasten, maar toch weet ik dat u, als de gelegenheid zich voordoet, in wat gaande is de helpende hand zult bieden. Ferdinand schrijft mij veelvuldig en uiterst vriendelijk.Ga naar voetnoot15. Nu heeft hij de doorluchtige vrouwe geschreven dat zij de karmelietGa naar voetnoot16. die tegen mij persoonlijk te keer gaat, het zwijgen oplegt. Helemaal niets boezemt die man schaamte in. Na de terugkeer van Frans zal ik op grond van uw brief besluiten wat mij te doen staat. Het ga u zeer goed. Bazel, op de feestdag van de apostel Matthias, in het jaar 1525. |
|