1543 Aan Willibald Pirckheimer
Bazel, 5 februari 1525
Gegroet, zeer hooggeachte vriend. Reeds twee keer heb ik je geschreven, zij het in het kort.Ga naar voetnoot1. Ik vermoed dat de eerste brief niet bezorgd is. De bezorger was een minderbroeder die zich wel van zijn monnikskap maar niet van zijn boosaardigheid had ontdaan. Ik gaf hem zeven blafferts,Ga naar voetnoot2. waarbij ik hem meer beloofde als ik mij hier van 's mans goede trouw had kunnen vergewissen. Alles is tegenwoordig vol van dat soort landlopers. Een nogmaals geschreven brief heb ik aan een of andere handelaar meegegeven. De ring met penning met de beeltenis van Willibald heb ik ontvangen, kort daarop kreeg ik ook het met uiterst kundige hand geschilderde portret van Dürer.Ga naar voetnoot3. Hiermee heb ik beide wanden van mijn slaapvertrek getooid, zodat mijn ogen Willibald waarnemen waarheen ik mij ook wend.
Helaas heb je niets geschreven over de inhoud van die onbenullige geschriften.Ga naar voetnoot4. Ik vermoed dat ze uit Straatsburg komen. Want EppendorfGa naar voetnoot5. gaat er bij wie het maar horen wil zelfs prat op dat hij geschriften heeft gepubliceerd met mij als doelwit. De boosaardige gedragingen van OttoGa naar voetnoot6. ken je.
Op dit moment kan ik je slechts dit schrijven, mijn Willibald, aangezien ik ternauwernood aan de dood ontsnapt ben, of liever gezegd voor een tweede marteling gespaard gebleven ben. Tien volle dagen heb ik geleden. Uiteindelijk, toen ik de wanhoop al nabij was, kwam er een enorme niersteen tevoorschijn. De ziekte verloopt doorgaans zo grillig dat er geen kruid tegen gewassen is. Ik zal binnenkort uitvoeriger schrijven. Kort geleden schreef ik Rudbert von MoshamGa naar voetnoot7. en Joachim Camerarius.Ga naar voetnoot8. Ik hoor dat die nu in Bamberg is. Als je dat vandaar kunt, zorg er alsjeblieft voor dat mijn brieven hen bereiken. Breng Dürer de hartelijkste groeten over.
Bazel, 5 februari in het jaar 1525
Aan de zeer doorluchtige heer Willibald Pirckheimer