De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 11. Brieven 1535-1657
(2013)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1538 Aan Johannes Oecolampadius
| |
[pagina 17]
| |
Maar, zegt u, er zijn mensen die vermoeden dat er tussen ons een slechte verstandhouding is. Er is echter geen sprake van een verstandhouding, behalve dat ik nooit iemand mijn persoonlijke vriendschap geweigerd heb. Zal ik dan, om u het wantrouwen van die mij onbekende lieden te laten kwijtraken, nieuwe voeding geven aan de gevaarlijke argwaan tegen mij, hetzij van zeer machtige vorsten hetzij van onverzoenlijke vijanden, die na het verschijnen van het boek over de wilsvrijheid eindelijk gematigder begonnen te worden? En deze in een uiterst belangrijke aangelegenheid zeer gerechtvaardigde bezorgdheid noemt u kleingeestigheid. Het zou echter van uw verstand getuigen, mijn Oecolampadius, u te hoeden voor wat én niet in uw voordeel is én mij, die al belast ben met ondraaglijke afgunst, nog meer bezwaart. Het zal niet ontbreken aan mensen, die het vermoeden hebben dat u deze dingen niet uit onnozelheid doet, maar dat u ofwel misbruik maakt van de onterechte verdenking tegen mij van vorsten en volken om uw zaak kracht bij te zetten, ofwel dat u zich door dergelijke listen op mij wreekt. Maar net zo min als ik bij u een grote boosaardigheid kan veronderstellen, kan ik niet anders dan hopen op uw verstand, althans in deze kwestie. Het beste zou in de huidige omstandigheden zijn door u noch geprezen noch bekritiseerd te worden. En als dat niet kan, zou ik liever beschimpt dan geroemd worden, vooral waar het gaat om dat ‘onze’. Ik doe niets af aan de welwillendheid van wie dan ook en ik meen dat ik, waar het om die van mij gaat, mij tot nu toe zo gematigd heb opgesteld, dat geen enkele aanhanger van Luther kan klagen dat ik de wetten van vroegere vriendschap heb geschonden. Maar een misplaatste welwillendheid verschilt niets van vijandschap.Ga naar voetnoot4. Als uw overige vrienden graag door uw pen geroemd willen worden, zoals u verklaart, dan heb ik daar geen enkel bezwaar tegen. Mijn standpunt kent u stellig maar al te goed, aangezien ik u gewaarschuwd heb om geen van de uwen in verlegenheid te brengen. Van mijn kant heb ik de gewoonte om zelfs niet die vrienden, die dat graag willen, in moeilijkheden te brengen. Er zijn mensen die van mij vragen hun naam onder die van mijn vrienden eervol te vermelden. Maar ik heb meer oog voor hun belang dan zij zelf. Daarom, als u mij wilt doen geloven dat uw gezindheid jegens mij zo is als u beweert, verwijder dan dat ‘onze Erasmus’ en bewaar dat compliment voor een andere gelegenheid. | |
[pagina 18]
| |
Ik ben niet zo wantrouwig om te denken dat, als er iets tegen de pelagianen wordt ingebracht, dit op mij betrekking heeft.Ga naar voetnoot5. Ik heb nog eens goed nagedacht over dat ‘hoeveel werelden’ - en toch begrijpt eenieder, als die tenminste mijn voorwoord heeft gelezen, dat u daar Erasmus aanvalt.Ga naar voetnoot6. Wat u in het openbaar had gezegd, wenste u niet te corrigeren. Ik prijs uw consequente opstelling, maar zelfs als daar iets aan uw aandacht ontsnapt zou zijn, had dat door uw pen gecorrigeerd kunnen worden. Door een grappig toeval kwam mijn KarlGa naar voetnoot7. bij u, hoewel hij opdracht had om naar Pellicanus te gaan om van hem te vernemen of de situatie zo was als die mij gemeld was. Ik had hem niets over Farel gestuurdGa naar voetnoot8. en hoe bevriend hij met u is deert mij niet, zij het dat intussen wegens dat soort vriendschappen onder anderen een voortreffelijke jongeling X, en te Konstanz een zeer onkreukbaar man Y,Ga naar voetnoot9. gevaar lopen, die nu mijn hulp inroepen. Als men hun waarschuwingen eerder had gehoord, zouden zij niet in gevaar gekomen zijn. Maar ik kan niet bij de paus of bij vorsten voor hen opkomen, als zij de overtuiging hebben dat ik tot uw kring behoor. Het ga u goed in Christus. Bazel, 25 januari 1525 |
|