1533 Aan Eustachius Andreas
Bazel, 27 december 1524
Erasmus van Rotterdam groet Eustachius Andreas, monnik van Cluny
Dierbare broeder in Christus, uw uitzonderlijke genegenheid voor mij, die u niet zozeer in uw woorden liet blijken maar die op uw gezicht te lezen stond, zoals ze dat zeggen,Ga naar voetnoot1. en die uit uw ogen straalde en uit al uw gelaatstrekken sprak, brengt mij ertoe om van mijn kant u vriendelijk te bejegenen, wil ik niet beschouwd worden als hoogst onfatsoenlijk. Maar ik vrees dat u in de praktijk is overkomen wat de mythen van Ixion vertellen, die in plaats van Juno een wolk omarmde.Ga naar voetnoot2. Maar wat overblijft is dat u met uw gebeden mijn werk steunt, waarover u zo gunstig oordeelt: ik van mijn kant neem u heel graag op in de kring van mijn vrienden en ik zal mijn plicht niet verzaken als er iets komt waarin ik u een dienst kan bewijzen.
Doe mijn groeten aan de twee vriendelijke broers die jurist zijn, over wie we in onze conversatie te spreken kwamen; bovendien aan de zeer geleerde en vriendelijke doctor die ik vroeger in Mechelen heb leren kennen en die me in Besançon even kwam opzoeken (ik heb alles van hem onthouden behalve zijn naam).Ga naar voetnoot3.
Zorg dat u zo uw tijd besteedt aan eervolle studies dat u voor uw orde een sieraad kunt worden en tevens van nut zult zijn. Naar de positie van abt