De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 10. Brieven 1356-1534
(2012)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1522 Aan Heinrich Stromer
| |
[pagina 360]
| |
word deze bloedige strijd in geduwd. Het kon niet anders. De drogredenaars riepen steeds: ‘Erasmus en Luther zijn het samen eens; geen van beiden valt de ander aan.’ Het was niet veilig de vorsten nog langer in hun verwachting teleur te stellen. Op hatelijke manieren werd ik uitgedaagd door bepaalde vrienden van Luther (die ook voor Luther zelf ongeluksvrienden zijn) zodat ik, als ik me ingehouden had, de indruk zou hebben gewekt te zwijgen uit angst voor hun dreigementen. Van Luthers briefGa naar voetnoot5. die hij JoachimGa naar voetnoot6. bij mij had laten bezorgen, circuleerde in Straatsburg zelfs al een kopie; ongetwijfeld zal de tekst binnenkort in druk verschijnen. In die brief belooft hij dat hij zijn pen niet tegen mij zal richten op deze voorwaarde, dat ik afzie van het openlijk ondergraven van zijn leerstellingen zoals ik dat tot nu toe gedaan heb. Nu is me nog niet duidelijk wat van beide voor mij de grootste schande zal betekenen, me rustig houden uit lafheid of volgens afspraak. Daarom is de teerling nu geworpen, maar zo dat ik nog geen woordje geschreven heb waar ik niet volledig achter sta. U zegt dat ik een slechte reputatie heb bij de drogredenaars: dat is niets nieuws; ik verwacht niet dat het nog ooit tot een vorm van vrede komt met hen, en ik doe er ook geen moeite voor. Maar hoe Luther me gezind is, daar kan ik me echt niet druk over maken, want het gaat om het geloof. Dat het evenwel niet zo prachtig is hoe hij over me denkt, bewijst hij in de vele brievenGa naar voetnoot7. die hij zijn vrienden schrijft: daarin maakt hij me uit voor blind, zielig, onbekend met Christus, vreemd aan enig begrip voor de christelijke zaak, verstoken van de geest, nog steeds gefixeerd op de letter. Maar het is geen wonder als hij zo over me oordeelt: want in vergelijking met zichzelf heeft hij voor alle oude vaders een uitbundige verachting. Ik zou willen dat hij de kwaliteiten die hij zegt te hebben, gebruikt voor vrede in de kerk! Ik houd niet op datgene na te streven wat ik altijd al gedaan heb, dat ware godsdienst en schone letteren samen bloeien; op dit terrein laat ik geen enkele kans schieten als ik die bloei kan bevorderen. Maar de volgelingen van Luther verbitteren dagelijks steeds erger de gevoelens van de vorsten. Hun tegenstanders hanteren alleen de gebruikelijke therapieën: kerkers, herroepingen, confiscaties, lijfstraffen; ik zie niet wat we hiermee opschieten bij deze ziekte, die zo wijd verbreid is en zich dagelijks nog verder uitbreidt. Als ik niet wist dat God de mensenzaken bestuurt en dat hij vaak een drama dat door ons heel slecht aangepakt is, tot een prachtige ontknoping weet te brengen, | |
[pagina 361]
| |
zou ik geen andere afloop van dit stuk voorspellen dan een uiterst bloedige. Karlstadt was hier, maar voor Oecolampadius kon er nauwelijks een groet af. Hij heeft zes pamfletten gepubliceerd; de twee drukkers daarvanGa naar voetnoot8. zijn eergisteren op last van de stadsfunctionarissen in de kerker geworpen, vooral omdat hij naar verluidt zou leren dat in de eucharistie het echte lichaam van de Heer niet aanwezig is. Dit accepteert niemand. De leken zijn verontwaardigd dat hun God hun ontnomen wordt, alsof God nergens is behalve in dat symbool. De intellectuelen laten zich leiden door de woorden van de Heilige Schrift en de bepalingen van de kerk. Deze kwestie zal bij ons nog een groot drama veroorzaken, hoewel er al meer dan genoeg drama's zijn. Het zou te ver voeren om op te sommen wat hier speelt. U weet dat ze in Zürich alle heiligen uit de kerken hebben geknikkerd;Ga naar voetnoot9. in Waldshut ook uit de glas-in-loodramen van particuliere huizen.Ga naar voetnoot10. PhallicusGa naar voetnoot11. is koning in Montbéliard en doet wat hem lust. Maar verdorie, wat dom van mij dat ik dit tegen jou vertel! Ik geloof dat jij deze dingen al hoort voordat ze hier gebeuren. Wel een mooie grap van die lui die maar blijven roepen dat ik me onttrek aan het martelaarschap, alsof ik nog veel van dit leven over heb, alsof niersteen niet zo'n kwelling is dat hij elke dood wenselijk maakt: of onttrekt diegene zich aan het martelaarschap die oprecht zegt wat hij vindt? U verklaart het met me eens te zijn over de vrije wil. Al wat die lui leren is nog niet meteen het evangelie, en vaak veroorzaakt de wijze van onderricht of het gedrag van de docent relletjes. Hoewel ik in dit leven niets meer nastreef, zal ik het mijne zo inrichten dat ik allen tot hulp ben, althans voor zover ik kan, zowel vorsten als pausen, farizeeën en drogredenaars (hoe bevooroordeeld ook jegens mij) en evangelische kletskousen. Misschien zal de dankbaarheid die mij tijdens mijn leven geweigerd wordt, aan mijn nagedachtenis betoond worden: bij Christus kan zeker niets verloren gaan van wat ik uit plichtsgevoel heb gedaan. Toen ik deze brief aan het schrijven was, had ik uw brief niet bij de hand; daarom moet u het niet gek vinden als ik niet op alles reageer. Het ga u goed, beste heer. Bazel, 10 december 1524 Voordat ik deze brief verzegeld had, kwam toevallig uw brief mij weer in handen. Wat u over die artsGa naar voetnoot12. vertelt is schitterend; uw vermoeden was bijna | |
[pagina 362]
| |
in de roos. Toch is er hier een geestelijkeGa naar voetnoot13. die in elke preek iets negatiefs weet te melden over mijn boek, aan een gemengd publiek. Hoe sterk de man Luther is, weet ik niet. Hier brengt dat nieuwe evangelie voor ons een nieuw type mensen voort: stroef, brutaal, vol valse schijn, scheldend, liegend, lasterend, onderling ruziënd, niemand behulpzaam, voor iedereen lastig, opstandig, furieus, met veel praatjes; zij stuiten me zo tegen de borst dat ik, als ik een stad kende waar dit type niet voorkomt, daarheen zou verhuizen. Over de vrije wil heb ik niets geschreven waar ik niet volledig achter sta; er zijn veel meer punten waarop ik van mening verschilde met Luther, maar ik durfde hem niet aan te vallen, uit vrees dat de vrucht van deze ongeregeldheden door mijn toedoen verloren zou gaan. En die domme lieden verkondigen trots dat ik het met Luther eens ben maar dat ik dat uit lafheid verborgen houd. Ik zou echt een opvallende martelaar zijn als ik ter wille van dergelijke schurken met gevaar voor eigen leven ging liegen. Bij mijn landgenoten zijn er heel veel die Luther steunen; maar als ik van te voren geweten had dat er dergelijke lasteraars tevoorschijn zouden komen, had ik me meteen bij het begin al tot vijand van deze groepering uitgeroepen. Van beide jongeheren, die uit DubáGa naar voetnoot14. en die uit Haubitz,Ga naar voetnoot15. was mijn eerste indruk bijzonder gunstig; ik zal me niet aan mijn plicht onttrekken als ik hun een keer van dienst kan zijn. Nogmaals, het ga u goed. |
|