1521 Van Simon Pistoris
Dresden, 1 december 1524
S.T.
Gegroet. Hieronymus Emser liet mij uw briefGa naar voetnoot1. aan hem lezen; daarin rekent u het hem aan dat hertog Georg u op 21 mei een tamelijk boze briefGa naar voetnoot2. heeft gestuurd, want u dacht natuurlijk dat hij de secretaris is: u spoort hem aan de hertog beter te informeren over de zaak zelf en over uw opvattingen, opdat u voortaan beleefdere brieven van hem krijgt. Maar omdat Emser in dezen geen enkele blaam treft en dus geen protest verdiend heeft, moet ik vrezen dat die roede mij raakt en dat u mij aanklaagt, want ik ben eerder de secretaris dan Emser, die helemaal niets van doen heeft met de correspondentie van de vorst. Maar omdat ik echt niet graag voor u, Erasmus, persona non grata wil worden en niet de verdenking op me wil laden dat ik eerder aanmoedig dan tegenhoud wat bezwaarlijk zou kunnen zijn voor uw gevoelens of uw reputatie, achtte ik het mijn plicht u precies te schrijven hoe de situatie in feite is en zo uw eventuele klacht op voorhand te ontzenuwen. Het is meer dan zeker dat van die brief en van alle andere brieven die u bezorgd zijn in naam van de vorst, zowel de inhoud als het materiaal door de vorst zelf op eigen kracht, zoals dat heet,Ga naar voetnoot3. zijn uitgezocht en uitgedacht en zelfs in zijn eigen hand zijn genoteerd, als steuntje, al naar gelang zijn eigen oordeel in de betreffende zaak: ik zou willen dat ik u dat simpelweg kon laten zien! Niets is er toegevoegd of weggelaten, afgezien van een enkele wijze van uitdrukken (maar ongetwijfeld ziet u ook meteen dat de stijl niet die van mij is, maar u weet nu wel van wie). Daarom hebt u geen reden om wie dan ook ergens van te verdenken.
Er zijn weliswaar nog vele andere argumenten waarmee ik u hiervan volledig en volstrekt zou kunnen overtuigen, maar het is beter dat niet aan het papier toe te vertrouwen nu brieven onderschept worden, zoals u schrijft. Overigens zijn de juristen het er nog niet over eens aan wie in zo'n geval het procederen wegens diefstal toevalt. Wees er intussen van overtuigd dat ik alles waarvan ik denk dat u het wenst en dat het u aangaat, met de grootste ijver en nauwgezetheid zal verzorgen en regelen. Als er ergens iemand is die in alle opzichten positief denkt over Erasmus, dan zeg ik hardop dat ik dat ben. Het ga u goed.
Dresden, 1 december 1524