De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 10. Brieven 1356-1534
(2012)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1510 Aan Antoine Brugnard
| |
[pagina 338]
| |
wat hem bezield had om deze naam voor mij toepasselijk te vinden. De overige scheldwoorden waarmee hij me dagelijks overlaadt, had ik maar gelaten voor wat ze zijn. Onze twist duurde nauwelijks tien woorden. Ik vroeg waarom hij vond dat heiligen niet aangeroepen behoren te worden, of dat soms was omdat het niet uitdrukkelijk in de Schrift stond: dat beaamde hij. Ik verzocht hem om duidelijk te laten zien door passages uit de Schrift dat de Heilige Geest wel aangeroepen mag worden. ‘Als hij God is, moet hij aangeroepen worden,’ antwoordde hij. Ik drong erop aan dat hij dit vanuit de Schrift bewees, hem eenmaal en andermaal plechtig verzekerend dat ik sprak omwille van de discussie, want dat hij en ik het hierover helemaal eens waren: want ik trachtte slechts zijn onvolledige redenering te weerleggen, waarmee hij probeerde te bewijzen dat heiligen niet aangeroepen behoren te worden omdat dit niet vanuit de Schrift bewezen kon worden. Hij citeerde een passage uit een brief van Johannes: ‘En deze drie zijn één’.Ga naar voetnoot5. Ik antwoordde dat die passage niet sloeg op dezelfde natuur maar op overeenstemming van getuigenis; en wat erop volgt over bloed, water en geest laat geen ruimte voor een andere interpretatie. Bovendien stond dat stukje over de Vader, het Woord en de GeestGa naar voetnoot6. er vroeger helemaal niet, in de oudste handschriften, en het wordt ook niet geciteerd door de belangrijkste auteurs die de arianen bestrijden zoals Athanasius, Cyrillus en Hilarius. Kort daarop werd de discussie gesloten - want het werd al nacht - en toen ik vertrok heb ik hem daarover onderhouden, in een paar woorden slechts. Hierover heeft hij aan zijn vrienden brieven geschreven die helemaal gevuld zijn met eigen roem; een daarvan is mij vanuit Konstanz doorgestuurd. Soms staan er tien regels waarin zelfs niet één lettergreep op waarheid berust. Hij was niet in staat te bewijzen dat de Heilige Geest ook God genoemd wordt, wat toch uit Paulus bewezen kan worden; en als hij het wel bewezen had, zou hij toch nog niet van mij gewonnen hebben, want ik heb helemaal niet als mening dat heiligen aangeroepen moeten worden: overigens doen die mensen wel een beetje raar die een gebruik, dat vanaf het prille begin van de kerk overgeleverd is en dat op zichzelf op vroomheid berust, met zoveel drama trachten te verwijderen. Als ik hem toen al gekend had zoals ik hem inmiddels uit ervaring ken, zou ik me nooit verwaardigd hebben het woord tot hem te richten; en als ik hem toevallig tegengekomen was zou ik een straatje om gelopen zijn. Want je hebt mensen die zo verkeerd zijn dat zelfs hen tegen het lijf lopen al een half ongeluk is. Dus vrees ik dat een grote ramp jullie stad boven het hoofd hangt, sinds die ongeluksvogel daar neergestreken is. Met enig geluk wist hij uit eigen land, Frankrijk, te vluchten maar hij liet | |
[pagina 339]
| |
er een boek achter dat buitengewoon grof is;Ga naar voetnoot7. weliswaar ontbreekt zijn naam in het boek maar iedereen roept dat Phallicus de auteur is. Naar men zegt heeft hij ook een boek in het Frans tegen me geschreven, maar dat blijft verborgen tussen de handen van de samenzweerders. De autoriteiten van Bazel onderzoeken of ze de drukkerGa naar voetnoot8. kunnen achterhalen. In Lyon heeft een graveur van portretten,Ga naar voetnoot9. uit Lotharingen afkomstig, zich erop beroemd. Hij bracht ook enkele uitspraken van Phallicus mee: een ervan was dat de echtgenote van FrobenGa naar voetnoot10. meer verstand had van theologie dan Erasmus, een andere, gezegd door Phallicus, ‘Ik zou liever elke dag sterven met martelaren dan geen schade toebrengen aan Erasmus' reputatie, overal waar ik kan.’ Voor Phallicus kan ik gemakkelijk een groot theoloog worden als ik her en der in mijn geschriften stop dat de paus de antichrist is, dat regels die door mensen zijn gemaakt, ketters zijn, dat ceremonies verfoeilijke dingen zijn en meer van dergelijke kreten. Die woede op mij heeft hij opgevat omdat ik in mijn Spons twijfel aan Luthers bezieling, en bovendien omdat ik geschreven heb dat ordinaire lieden die een onrein leven leiden, te koop lopen met het woord evangelie; verder omdat ik Adrianus een plan beloofd heb om de lutherse brand zo te blussen dat hij niet gemakkelijk weer aangestoken kan worden:Ga naar voetnoot11. Phallicus legt dit zo uit dat ik het evangelie wil vernietigen. Maar ik bedoelde het vernietigen van de bronnen van dit kwaad. Hierover heb ik gecorrespondeerd met Adrianus en met ClemensGa naar voetnoot12. en kardinaal CampeggiGa naar voetnoot13. en met de keizer; maar zoals ik het zie willen die liever de gewone remedies toepassen, boeien en roeden. Met de dag waaiert de zaak breder uit. Hoe het zal aflopen, moet God maar zien; ik heb voor zover ik kon de vorsten altijd af proberen te houden van grimmig geweld, met uitzondering van het geval van opstand. Maar wat die lieden leren is niet het evangelie, en het is ook hun manier van leren die soms tot oproer leidt, niet het evangelie. Ik steun het evangelie, maar bij dat evangelie van hen zal ik me nooit aansluiten als ik geen andere evangelisten zie en ander kerkvolk dan ik nu zie. Infame pamfletten, anoniem, worden gelanceerd en Phallicus is daarmee in zijn nopjes en ook de anderen juichen dit toe: alsof het evangelie beschermd moet worden met leugens en laagheden en alsof het vooral hiertoe dient dat wij straffeloos kunnen zondigen | |
[pagina 340]
| |
onder het voorwendsel van het evangelie. Daarna zullen ze in onze kasten inbreken en zeggen: ‘Zo hebben de Israëlieten de Egyptenaren beroofd’, en na zo'n wandaad zullen ze een nieuw dogma uitvinden. Als Luther Phallicus zou kennen, zou hij zijn pen scherpen tegen hem, daar twijfel ik geen moment aan. Dit zijn dan de mensen die tegen ons voortdurend pochen op hun evangelische geest. Persoonlijk weet ik niet wat Christus van plan is, maar in het gunstigste geval vermoed ik dat het zijn plan is om die monsters te gebruiken om de priesters, die nu dronken zijn van de goede dingen van deze wereld en in diepe slaap verkeren, weer wakker te maken. Toch zal alles wat Phallicus tot nu toe aan gif en gebakken lucht tegen mij heeft ingebracht, hem simpelweg vergeven worden vanwege zijn ziekte, mits hij zich daarna gaat gedragen zoals een verkondiger van het evangelie betaamt. Maar meer dan genoeg van deze kul: een andere keer meer, wanneer ik weer tijd heb! Ik heb met de wijnverkoper onderhandeld over drie halve vaten, een met oude wijn, twee met jonge. De wijn die de dekenGa naar voetnoot14. gekocht had is me buitengewoon goed bekomen; daardoor ben ik, sinds ik die begon te drinken, vrij geweest van niersteen. Men vertelt me dat die nu weg is. Help me er alstublieft mee dat er wat lekkere wijn gestuurd wordt, die mijn maag verdraagt; over de prijs doe ik niet moeilijk als de wijn is zoals ik wil: de oude zo dat hij zijn zuurheid kwijt is, de jonge rijp, niet zoet, niet wrang, niet te donker van kleur maar lichtrood. De wijnverkoper weet wel ongeveer wat ik graag heb. Het ga u goed. Bazel, aan de vooravond van het feest van Simon en Juda, 1524 |
|