De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 10. Brieven 1356-1534
(2012)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1489 Aan John Fisher
| |
[pagina 303]
| |
gen en monniken die alles in het werk stellen om me klein te krijgen; met dolle aanhangers van Luther die tegen me brullen omdat ik volgens hun zeggen in mijn eentje hen van de overwinning afhoud. Maar dat doe ik omdat ik niet met gevaar voor eigen leven de volledige leer van Luther wil belijden: die bevat veel elementen waar ik het niet mee eens ben, veel waarover ik mijn twijfels heb en veel dingen die ik omwille van mijn geweten niet zou durven accepteren ook al zou dat veilig zijn. Ik zou wensen dat dit oproer dat door Luther ontketend is, een enigszins goede gezondheid van de kerk voortbrengt, dus dat het werkt als een bitter en heftig geneeskruid. Maar wanneer ik dan de kwaadaardige gedragingen zie van bepaalde lieden die altijd de mond vol hebben van het woord ‘evangelie’, dan voorvoelt mijn hart een rampzalige en bloedige afloop. Die groepering waaiert met de dag breder uit nu ze zich heeft voortgeplant naar Savoye, Lotharingen, Frankrijk en zelfs naar Milaan. Er zijn ook ongeregeldheden hier dicht bij, in Bourgondië, veroorzaakt door een FransmanGa naar voetnoot5. die ik ‘Phallicus’ noem, die Frankrijk ontvlucht is en hierheen is gekomen, een kwalijke boef met teugelloze tong en op hol geslagen pen. Nu is hij hier weer vertrokken en ik denk niet dat hij nog terugkomt: zo slecht heeft hij zich gedragen. Zo doen die verkondigers van het evangelie dat soms. Ik had al wel een vinger uitgestoken naar het werkGa naar voetnoot6. waar je zo dringend om vraagt, en niet alleen jij;Ga naar voetnoot7. maar er kwam een levensgevaarlijke ziekte tussendoor en nog een paar andere gebeurtenissen die me noopten het werk te onderbreken. Deze winter zal ik besteden aan die taak, als God het wil. Hoewel ik besloten had me voortaan te onthouden van conflictueuze leerstellingen en mijn vrije tijd te vullen met het vertalen van Griekse teksten of met wereldlijke onderwerpen (mits niet onvruchtbaar voor iemands geesteshouding), word ik in de theorie van het preken gedwongen dingen aan te wijzen die sommige predikers fout doen en tevens om heel wat theologische leerstellingen aan te roeren: maar onder jouw auspiciën zal ik me daartoe aangorden. Ik heb het boekje over de vrije wil gepubliceerd, hoewel ik goed wist dat ik me echt niet op eigen terrein bevond. Maar bij de vorsten waren al verwachtingen gewekt en ik zag wel dat ik daar risico liep door toedoen van mijn vijanden; die verwachtingen had ik per brief ook gevoed. Als er geen boek was verschenen, zouden zij gevonden hebben dat ik loze beloften deed en dat ik uit lafheid zweeg omdat de volgelingen van Luther me vol haat uit- | |
[pagina 304]
| |
daagden; en omdat zij iets heel gruwelijks verwachtten zouden zij dan nog heftiger tekeer gegaan zijn dan nu. Sommigen zouden ook rondgebazuind hebben dat ik op afspraak zweeg, omdat ik al begreep dat onbekenden een briefGa naar voetnoot8. verspreid hadden waarin Luther me vrede aanbood, maar op deze voorwaarde: dat ik niet openlijk zijn leerstellingen zou bestrijden, zelfs al had ik hem soms met naam en toenaam aangevallen. Zo was het een deel van mijn lot dat ik op deze leeftijd van dienaar van de Muzen nog gladiator werd. Moge de heer Jezus je bewaren, beste monseigneur en onvergelijkelijke beschermheer. Bazel, 4 september 1524 |
|