De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 10. Brieven 1356-1534
(2012)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 290]
| |
Erasmus van Rotterdam groet Gian Matteo Giberti, datarius van Clemens VII en bisschop van VeronaEerder heb ik u al een briefGa naar voetnoot1. gestuurd via bisschop EnnioGa naar voetnoot2. van Veroli, en ik twijfel er niet aan dat die gezorgd heeft dat ik niet kan klagen over zijn betrouwbaarheid of zijn nauwlettendheid, want hij heeft zich altijd uiterst genegen jegens mij getoond. Maar aangezien in mensenzaken allerlei ongelukjes gebeuren, stuur ik u nog een kopie van die brief, nu ik hier een goede bekende getroffen heb die hem wil bezorgen, Herman Blavius.Ga naar voetnoot3. In die eerste brief had ik bovenaan een foutje gemaakt in uw naam. Ik had aan die brief ook een paar regels eigenhandig toegevoegd, tamelijk vrijuit geschreven maar zo dat je zegt dat het niet helemaal onzinnig is als je naar de toestand in Duitsland kijkt: ik heb wel een hele redevoering nodig om dat land te schilderen. Ze zouden wat rustiger worden, vermoed ik, als bepaalde regels binnen afzienbare tijd versoepeld werden. Als men probeert zijn doel te bereiken met harde maatregelen weet ik niet hoe de zaak zal aflopen: toch zijn er verschillende personages in dit toneelstuk die klaarblijkelijk niets anders beogen dan een totale chaos te creëren. Ik stuur u mijn boekje over de vrije wil; ik stap de arena binnen, van liefhebber der Muzen tot gladiator geworden bijna op dezelfde leeftijd waarop de kluchtschrijver Publius als acteur op het toneel verscheen.Ga naar voetnoot4. Ik heb besloten dit werk aan niemand op te dragen hoewel ik een wenk had gekregen om het op te dragen aan de kardinaal van York.Ga naar voetnoot5. Ze zouden meteen zijn gaan schreeuwen dat ik dit schreef om de vorsten te gerieven, dat ik ingehuurd was of eigen voordeel najoeg. Dan zou ik afbreuk gedaan hebben aan de geloofwaardigheid van het werk en de horzels geprikkeld hebben die van zichzelf al woedend rondzoemen. Ik behandel het onderwerp zonder een onver- | |
[pagina 291]
| |
togen woord, zodat beter duidelijk wordt door welke geest zij gedreven worden als ze in hun reactie wel scheldwoorden gebruiken. Het is me niet ontgaan hoeveel stormen ik veroorzaakt heb die mijn kant op waaien, naar mijn eigen hoofd. Maar ik ben vastbesloten liever alles voort te zetten dan mijn naam te lenen aan deze samenzwering: ik zie daarin veel lieden van zodanig allooi dat ook Luther hen onverdraaglijk vindt. Ze hebben een nieuw dogma uitgevonden: mensen die het evangelie bestrijden (want die termen gebruiken ze) overstelpen met razende en leugenachtige pamfletten, zonder auteursnaam of met gefingeerde namen. Ze hebben hun eigen drukkers (ik weet wel welke), ze hebben hun eigen verspreiders, die deze taak toegewijd zijn. Al verschillende van zulke pamfletten zijn er gelanceerd in mijn richting en ik verwacht er elke dag meer. Maar ik heb de raad van StraatsburgGa naar voetnoot6. en die van BazelGa naar voetnoot7. erop gewezen dat zij de criminele overmoed van deze lui in toom moeten houden. Beide raden hebben beloofd passende maatregelen te nemen. Hun dolken boezemen me minder angst in dan hun pamfletten: niets gemakkelijker dan een aanklacht tegen iemand verzinnen. Maar in dit tijdsgewricht kan niets zo schaamteloos verzonnen worden of het vindt vanwege de krankzinnige vooroordelen van de partijen velen die dit graag geloven. Tegen deze stormen kan noch het gezag van de paus noch de macht van de keizer mij verdedigen. Van de andere kant zijn mijn leeftijd en mijn gezondheid zodanig dat noch de paus noch de keizer mij gelukkig kan maken. Want al wie me nu een benoeming tot bisschop geeft of een hoge functie, geeft slechts extra last aan iemand die binnenkort zal sterven. Des te meer moet ik ernaar streven in dezen mijn geweten zuiver te houden: hierin zal ik niet willens en wetens teleurstellen. Maar als beide partijen doorgaan elk hun eigen stellingen te verdedigen, vrees ik dat er een tweegevecht ontstaat zoals dat tussen Achilles en Hector; tussen hen, beiden even strijdlustig, ‘hing een zo dodelijke woede dat alleen de dood hen ten slotte kon scheiden,’ zoals Horatius zegt.Ga naar voetnoot8. Nicolas de MarvilleGa naar voetnoot9. schreef me dat Clemens om onbekende redenen een beetje afstand heeft genomen van de Leuvense universiteit en daarom de verzoeken verwerpt van hen die om een bevestiging van hun oude privileges vragen.Ga naar voetnoot10. Allereerst zou ik graag vooropstellen, hooggeboren heer, dat er in | |
[pagina 292]
| |
deze kwestie door mij noch gezaaid noch geoogst wordt: maar naar mijn mening zijn het slechte adviseurs die de paus deze raad geven, en misschien jagen ze hun persoonlijke ambities na. Er is genoeg haat aangewakkerd tegen het instituut paus, ook als er niets meer bij zou komen. Niets wekt echter meer haat dan het herroepen van privileges die de welwillendheid van onze voorouders verleend heeft, terwijl zulke gulheid gewoonlijk juist verruimd wordt. Ook past het Clemens zijn naam in ere te houden. Bovendien is deze universiteit het unieke sieraad van het keizerrijk in ons land: in elke tak van wetenschap bloeit zij zo fraai dat ze niet onderdoet voor die van Parijs. En geen enkele andere universiteit is minder besmet met luthers gedoe. Want het moet de universiteit van Leuven niet aangerekend worden dat Nicolaas Baechem de pauselijke zaak met zo weinig succes heeft behartigd. Want wat zou een man kunnen doen die onnozel is van nature, een niet zo groot geleerde die zich niet weet te gedragen, stroef van aard, met teugelloze drift en alleen kijkend naar zijn eigen voordeel? Daarom had ik aan Aleandro al voorspeld wat er gebeurd is, want ik kende de aard van die man door en door. Adrianus vi heeft Baechem in een officiële brief het zwijgen opgelegd met betrekking tot mij:Ga naar voetnoot11. want hij bleef maar kwebbelen, in openbare lessen en in preken, en zei dan dingen die zelfs Orestes toen hij buiten zichzelf was nog niet tegen iemand zei. Nu Adrianus is gestorven begint hij opnieuw te keffen, maar iedereen lacht hem uit. Clemens belooft in zijn brief dat de houding die hij nu heeft, blijvend is; ik op mijn beurt beloof hem elke dienst te bewijzen die een zeer toegewijde zoon kan verrichten voor zijn vader die zulks ten volle verdient. Het ga u goed, excellente heer, en handhaaf die eerlijke steun in uw houding jegens mij. Wanneer de gelegenheid zich voordoet zal ik van mijn kant zorgen dat u niet denkt dat u uw steun besteed hebt aan iemand die totaal ondankbaar is. Bazel, 2 september 1524 |
|