De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 10. Brieven 1356-1534
(2012)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1477 Aan de stadsraad van Straatsburg
| |
Erasmus van Rotterdam groet de weledelgeboren en luisterrijke bestuurderen van de befaamde stad StraatsburgLuisterrijke, aanzienlijke heren, laat ik u niet lang ophouden: in uw stad verblijft de drukker Johann Schott. Een tijd geleden heeft die het pamfletGa naar voetnoot1. gedrukt dat Ulrich von Hutten geschreven had om mij aan te vallen, een geschrift vol regelrechte leugens, waaraan hij ook nog spotprenten toevoegde. Hiermee niet tevreden heeft hij clandestien datzelfde pamflet nogmaals ge- | |
[pagina 271]
| |
drukt, tegelijk met een scheldkanonnade van een zekere Otto Brunfels,Ga naar voetnoot2. waarin deze alles over mij uitstort wat de ene vuilbek eventueel tegen een andere zou durven zeggen: dat ik een verrader ben van het evangelie, dat ik omgekocht met geld oorlog voer tegen het evangelie, dat ik voor een habbekrats te huur ben voor alles wat je maar wilt. Waarom moet ik dat opnoemen? Het hele pamflet bevat alleen krankzinnige beschimpingen. Deze zaak wekte zelfs het ongenoegen van Luther zelf en van Melanchthon, die wel snappen dat juist zulke mensen de zaak van het evangelie het meeste schade berokkenen. Toen vrienden hun beklag deden en vroegen waarom zij zoiets deden, reageerden beiden furieus, zowel Otto als Schott, en dreigden ze met nog scherpere publicaties. Uiteindelijk, zo heb ik gehoord, is hij door enkelen van het stadsbestuur gewaarschuwd dat hij iets dergelijks niet meer moest wagen. Hij heeft gewoon hetzelfde pamflet nogmaals gedrukt, uit verachting voor het recht in uw land, dat infame pamfletten verbiedt, uit verachting voor de uiterst degelijke en noodzakelijke verordeningen van uwe waardigheid en met verachting voor uw zeer vriendelijke waarschuwing. Of ik me in het algemeen belang verdienstelijk heb gemaakt in de wetenschap, is algemeen bekend. Voor het propageren van het evangelie heb ik me ontzettend ingespannen en heb ik veel haat en nijd te verduren gehad. Alles wat vorsten me hebben aangeboden als ik maar in geschrifte Luther zou aanvallen, heb ik geweigerd; ik wilde zelfs liever alles kwijtraken wat ik heb dan tegen mijn eigen geweten in dingen schrijven die bepaalde mensen graag zouden zien. Zeer zeker wilde ik mijn naam niet lenen aan die groepering, om allerlei redenen maar vooral omdat ik bepaalde zaken in Luthers geschriften niet begreep en het met bepaalde dingen niet helemaal eens was: en speciaal omdat ik bij die samenzwering bepaalde heden zag wier gedragingen en strevingen volgens mij zeer ver verwijderd waren van de geest van het evangelie. Niemand is ooit door mij beledigd omdat hij Luther zou steunen of juist te weinig. Noch Schott noch Otto is door mij ooit beledigd, al was het maar met een woordje. Het is geen gewone beschuldiging, in ruil voor geld het evangelie van Christus verraden. Als uw gevoel voor rechtvaardigheid het niet toestaat dat een dief onbestraft blijft, hoe veel misdadiger is het om zo brutaal iemands reputatie aan te vallen, iets wat me nog dierbaarder is dan mijn leven? Als iemand die een ander een klap geeft al straf krijgt, wat verdient dan wie zo razend iemands goede naam aantast? Ik vraag niet dat uwe hoogmogendheid rekening houdt met mijn leeftijd of met mijn verdiensten voor de algemene wetenschap, en ook niet met de sympathie die ik altijd gekoesterd heb voor uw stad, waaraan ik mij zeer schatplichtig weet door uw vele bewijzen | |
[pagina 272]
| |
van vriendelijkheid: ik spoor u met al uw wijsheid slechts hiertoe aan om met vooruitziende blik te kijken waar de vrijpostigheid van dergelijke lieden ten slotte op uit zal lopen als ze ongestraft mogen doen waar ze zin in hebben. Als u het evangelie steunt, richten zij het te gronde. Als u voorstander bent van openbare rust, kweken zij rellen. Als verachting van de openbare wetten u mishaagt, zoals het geval is, en met het volste recht, scharen alle wetten van alle volkeren infame pamfletten onder de ernstigste misdaden. De zaak is glashelder. Beide daders zijn actief in Straatsburg en beide erkennen hun daad. Er is nog een pamflet verschenen waarin ik word aangevallen,Ga naar voetnoot3. naar men zegt gedrukt te Haguenau, maar op kosten van Schott. Want ze gaan gewoon door met hun krankzinnig gedoe als ze voortdurend misbruik kunnen maken van uw zachtmoedigheid. Ik kan het onrecht wel dragen dat me wordt aangedaan; maar dergelijke pamfletten bezorgen uw stad, waar ik van harte van houd, vrachten negatieve reclame bij alle fatsoenlijke mensen en bij de vorsten, van wie de meeste mij niet bepaald haten. Het ga u goed, weledelgeboren en luisterrijke heren! Bazel, daags voor St.-Bartholomeus 1524 |
|