De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 10. Brieven 1356-1534
(2012)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1469 Aan Nicolaas Everaerts
| |
[pagina 256]
| |
Ongetwijfeld weet hij zelf best dat ik, voordat hij de zaak bekendmaakte, zelfs in mijn stoutste dromen nooit iets over de uitgave van dat geschrift gehoord had noch over die titel. Inmiddels kan iedereen simpel bedenken waarom hij zijn naam niet op de titelpagina heeft gezet, hoewel de meeste mensen (zegt hij) heel goed wisten wie de schrijver was van zo'n fraai pamflet. Natuurlijk verlangde hij te genieten van de roem, zonder enige blaam. Diegenen bij wie het lasterlijke pamflet in de smaak gevallen was, zou hij ingefluisterd hebben ‘Het is van mij’; maar als iemand zijn pen tevoorschijn gehaald had om wraak te nemen, zou hij zijn toevlucht genomen hebben tot ontkennen van de zaak. Maar om niet te veel tijd te verspillen aan deze beuzelarijen zal ik snel overgaan tot het eigenlijke onderwerp van het pamflet. Dat onderwerp is als een kind dat van alle kanten de naam van zijn vader blijft roepen: Nicolaas Baechem. Want geen ander zou zo'n belachelijke onzin als iets serieus uit kunnen kramen. Ik herken ook dingen die hij altijd antwoordt, zodat de pochende doctor, afgezien van een compliment voor zijn taalgebruik in het Nederlands, hiermee niet zoveel lof zal oogsten. In het begin behandelt hij heel slim een gemeenplaats. Hij vindt het absurd als iemand een ander lid van zijn orde terechtwijst, dus als een monnik fouten van andere monniken hekelt, of een theoloog fouten van theologen, een priester van priesters. Waarom heeft Hieronymus dan zoveel stukken geschreven tegen slechte monniken? Waarom is Bernardus zo vaak ontstemd over mensen van zijn eigen orde? Waarom vaart Cyprianus zo fel uit tegen slechte bisschoppen? Of waarom zijn profeten zo vaak woedend op pseudo-profeten? Waarom de apostel Paulus zo vaak op valse apostelen, een jood op joden, een christen op christenen, terwijl ze van die anderen de domheid, lichtzinnigheid, ruzies, dronkenschap, luiheid of onkuisheid veroordelen en aan de kaak stellen? Als lid zijn van dezelfde groep je de mond snoert, zou het voor een christen een zonde zijn opmerkingen te maken tegen de verdorven leefwijze van andere christenen. Over goede mensen laster verspreiden, bij welke groep ze ook horen, dat is een schurkenstreek. Maar niemand berispt met meer betrouwbaarheid fouten van zondaars dan iemand van dezelfde groep. Want bij deze persoon blijkt waarheid zwaarder te wegen dan sympathie voor de groep. Anders kan de indruk ontstaan dat iemand uit afkeer van een afwijkende groep dingen afkeurt die in feite goed zijn. Als bijvoorbeeld een franciscaan fouten van dominicanen hekelt, zal hij, al doet hij het met een zuiver geweten, toch de verdenking van afgunst niet kunnen vermijden. Als het doel van kritiek is die mensen hun leven te laten beteren die berispt worden, zonder hun naam te bezoedelen, hebben we dan niet het liefst dat zij die het dichtst bij ons staan, het eerst terechtgewezen worden? Hij zal | |
[pagina 257]
| |
het toch niet fout vinden als iemand een ziek familielid een geneesmiddel verstrekt? Waarom is Nicolaas Baechem in Brussel zo tekeergegaan tegen zijn eigen karmelieten vanwege dingen met vrouwen die ik niet precies weet - en niet alleen met tirades maar ook met opsluiting in de kerker en geselingen? Waartoe is het wereldlijk gezag ingeschakeld zodat de zaak niet geheim kan blijven? Hij zou natuurlijk geantwoord hebben dat hij, naarmate hij meer hart voor zijn orde had, des te minder tegen mensen kon die de orde met hun goddeloze levenswijze ontsierden. En iemand die zoiets doet, vindt het niet goed dat een priester en een theoloog woorden vuilmaken aan fouten van andere priesters en theologen, terwijl intussen niemands naam genoemd wordt zodat het effect van de terechtwijzing allen bereikt, de schande niemand? Dus waarom is hij zo vaak helemaal buiten zichzelf van razernij terwijl hij vanaf zijn leerstoel in de theologie en vanaf zijn preekstoel aperte leugens debiteert, gericht tegen Erasmus? Toch spreekt de passage waar hij aanstoot aan schijnt te nemen, uiterst gematigd over monniken en godgeleerden. Als ik me niet vergis staat hij in mijn Paraclesis en heeft hij de volgende strekking: ‘Omdat het doopsel, waarbij de eerste belijdenis van het christelijke geloof plaatsvindt, gemeenschappelijk is aan alle christenen in dezelfde mate en omdat de overige sacramenten en ten slotte ook de beloning van het eeuwige leven evenzeer op allen betrekking hebben, is het niet logisch dat de dogma's gereserveerd moeten worden voor alleen die enkele personen die het volk tegenwoordig monniken of godgeleerden noemt. Ik zou willen dat die mensen, ook al vormen ze slechts een heel klein gedeelte van het christenvolk, in grotere mate zouden zijn wat zij genoemd worden. Want ik vrees dat je onder de theologen personen kunt vinden die ver afgedwaald zijn van hun theologentitel, ik bedoel die niet over goddelijke dingen spreken maar over aardse zaken; en onder de monniken die Christus' armoede en wereldverachting in het vaandel voeren, kun je wereldse neigingen te over vinden.’ Het is wel duidelijk dat hier door mij noch een orde veroordeeld wordt noch iemands naam aangetast. Maar indien alle monniken gewoon monnik zijn, als niemand onder de theologen deze titel onwaardig is, dan is die pochende doctor met zijn vriend de karmeliet terecht boos op mij. Nu hebt u ongeveer één hoofdstuk van het pamflet gehad: de auteur was hierin zeer met zichzelf ingenomen, niet alleen vanwege zijn soepele stijl maar ook wegens zijn grappigheid; want ook al veinst hij bescheidenheid, hij vindt zichzelf heel humoristisch. Verder heeft hij aanmerkingen op iets wat ik in hetzelfde werk schrijf, namelijk dat niemand weerhouden behoort te worden van lezing van de Heilige Schrift en dat iedereen daaruit mag putten wat hij kan. Hij zegt dat ik te weinig rekening heb gehouden met een | |
[pagina 258]
| |
passage in het evangelie van Johannes, ‘De put is diep en u hebt geen emmer’.Ga naar voetnoot4. In feite herinnerde ik me die plaats goed, maar omdat de woorden van de Samaritaanse vrouw tot Christus gericht worden, vond ik niet dat de tekst betrekking had op de Heilige Schrift; of men moet er deze betekenis aan willen geven: de put van de Heilige Schrift is diep en Christus heeft geen emmer om er water uit te scheppen. Met even weinig moeite kunnen we dan bewijzen dat Christus een misdadiger is omdat we in het evangelie lezen: ‘Als hij geen misdadiger was, zouden wij hem niet aan u uitgeleverd hebben’.Ga naar voetnoot5. Vroeger was de put nog veel dieper, voordat het licht van het evangelie opgekomen was, de schaduwen verjaagd waren en de sluier van de wet weggenomen,Ga naar voetnoot6. en zelfs toen las het volk de heilige boeken. Nu de heer Jezus de wateren van de evangelische wijsheid over alle straten heeft geleid, heeft eenieder die het geloof bezit, ook een middel om dat water te scheppen. De Joden weerhielden mensen van dertig jaar en ouder niet van het lezen van Genesis, het Hooglied en Ezechiël, hoewel in deze boeken zeer veel duisters staat.Ga naar voetnoot7. Het hielp de eunuch dat hij de profeet Jesaja gelezen had, die hij niet begreep,Ga naar voetnoot8. en het hielp de heiden Augustinus de brieven van Paulus gelezen te hebben zonder ze al te begrijpen.Ga naar voetnoot9. En mag je nu dan als christen de bijbel niet lezen? Hoe ik graag wil dat leken de heilige boeken lezen, leg ik verder uit in de appendix van het voorwoord bij Mattheus. Dat had die pochende doctor moeten lezen voordat hij over die plaats uit Johannes herrie ging maken tegenover mij: als hij die passage niet helemaal begrepen heeft en hem op belachelijke wijze gebruikt, is dat geen wonder daar hij, vermoed ik, beter thuis is in teksten van Accorso, Baldo en dergelijke auteurs. Maar als hij zijn wetsteksten niet beter citeert dan het evangelie, zijn zijn klanten te beklagen. Verwonderlijker is het dat een zo groot theoloog als de karmeliet zijn acteur van zo domme argumenten heeft voorzien, of het moest zijn dat hij in de theologieopleiding ook geen betere gebruikt, wat dan vast niet zonder gelach van de bachelorstudenten blijft. Ook hier vindt de doctor zichzelf zeer grappig, zogenaamd vol medelijden met mijn blindheid omdat ik een zo duidelijke plaats in Johannes niet gezien heb; hierin waren alle eerdere godgeleerden dus mollen, want geen van hen heeft doorzien dat het de christe- | |
[pagina 259]
| |
nen hier verboden wordt het evangelie te lezen, waarvan Christus gewild heeft dat het gemeenschappelijk bezit is van alle volkeren. Maar misschien kan een leerlooier het evangelie beter lezen dan deze doctor of de godgeleerde van wie hij zijn instructies heeft, als die het evangelie op die manier uitleggen. Wie snapt niet dat ze willen dat de Heilige Schrift slechts aan weinigen bekend is, alleen om te bereiken dat hun gezag niet aangetast word ten hun salaris niet keldert? Deze zweer heeft ook ooit rechtsgeleerden geteisterd, nadat er werkdagen en rustdagen waren afgekondigd;Ga naar voetnoot10. nu, naar het schijnt, schrijnt hij bij bepaalde theologen, en des te meer naarmate die én hebzuchtiger én eerzuchtiger zijn dan die juristen. Maar laten we even luisteren naar de overige argumenten waarvan die grote theoloog zijn assistent voorzien heeft. Uit de Handelingen werpt hij me de eunuch van koningin Candace voor de voeten, omdat die op de vraag of hij begreep wat hij las, antwoordde: ‘Nee, want hoe kan ik dat begrijpen als ik geen gids had?’Ga naar voetnoot11. Hij was Ethiopiër, een hoge ambtenaar van een barbaars hof, onbekend met de joodse religie: geen wonder dat hij de profetie over Christus' dood niet begreep, want die dood was nog niet algemeen bekend. Maar als nu een matroos die passage zou lezen, zal hij meteen vermoeden dat het over Christus gaat. Toch wordt die Ethiopiër geprezen omdat hij in de Heilige Schrift las; omdat hij in die duistere geschriften Christus zocht, verdiende hij het met hem kennis te maken. Dit voorbeeld is het meest geschikt om aller harten enthousiast te maken voor het lezen van de heilige boeken. Hij voert ook aan dat Christus tot de menigten sprak in parabels. Maar hij heeft ook gezegd: ‘Niets is er verborgen dat niet onthuld zal worden; en wat jullie in het oor gefluisterd wordt, schreeuw dat van de daken’.Ga naar voetnoot12. Parabels werden gebruikt omdat dit in die tijd paste; maar bij de dood van de Heer is het voorhang gescheurd en nu liggen alle mysteries open. Anders, als aan een menigte alleen iets voorgelegd mag worden in de vorm van parabels, zal het een zonde zijn om het evangelie uit te leggen aan leken; dan hebben de evangelisten gezondigd, die de geheimen van Christus' leer verspreid hebben in de taal die iedereen kende. Want in die tijd spraken ook leerlooiers en matrozen Grieks en Latijn zoals wij nu Nederlands. Of mag het volk dat ingewijd | |
[pagina 260]
| |
is in Christus' geheimen slechts parabels horen omdat Christus in parabels sprak tot een menigte die onnozel en tevens niet zo welwillend was, omdat dit volgens hem meer zou bijdragen aan zijn taak, het verlossen van de mensheid? Indien het als redelijk wordt gezien, laten ze dan de evangelische parabels lezen; maar dit is precies wat zij verbieden, en zo spreken ze zichzelf uiteraard tegen. Maar, grapjes daargelaten, als slechts aan weinigen een oordeel gevraagd mag worden over de Heilige Schrift, waar blijft dan die profetie van Jesaja, ‘en allen zullen door de Heer worden onderricht’?Ga naar voetnoot13. Hij citeert uit een brief van Petrus dat sommigen een en ander uit de brieven van Paulus dat moeilijk te begrijpen is, tot hun eigen ondergang verdraaiden.Ga naar voetnoot14. Petrus veroordeelt niet het feit dat de brieven van Paulus gelezen werden maar dat ze verdraaid werden, zoals ook andere delen van de Schrift. Als dus het gewone volk de Heilige Schrift niet mag lezen, mogen om dezelfde reden ook de godgeleerden dat niet; want alle ketters, van wie de meesten zeer geleerd waren, verdraaien datgene wat ze lezen, ter ondersteuning van hun onjuiste leerstellingen. Of zijn de arianen misschien geen ketters, evenmin als de aanhangers van Origenes? Want ik zeg niets over Luther, in hun ogen wel honderd keer ketter, wiens speciale stelling is dat bij een dispuut niets buiten de Schrift toegelaten mag worden als argument. Maar de karmeliet accepteert een getuigenis van de Heilige Schrift zelfs in het theologisch onderwijs niet. Want wanneer de bachelorstudenten zo redeneren ‘Dit heeft Christus gezegd in Mattheus, daarom is uw conclusie onjuist,’ roept hij uit: ‘Dat is een lutherse argumentatie; ik verklaar openlijk dat ik daar niet op reageer.’ Dus waar zullen de heilige boeken gezag genieten als ze zelfs onder godgeleerden geen plaats krijgen? Natuurlijk zal men naar de bronnen gaan: die twee karmelieten;Ga naar voetnoot15. van hen zullen toekomstige generaties leren dat wie argumenten uit de Heilige Schrift haalt, als een ketter argumenteert. Maar laat ik zonder gekheid terugkeren naar mijn onderwerp. Als het volk daarom de Heilige Schrift niet hoort te lezen (die door de apostelen verspreid is met het doel dat allen die zouden lezen) omdat er mensen zijn die er misbruik van maken, dan zal Baechem ook wel geen wijn drinken, hoewel hij daar dol op is, omdat er overal veel lieden zijn die misbruik maken van wijn. Nog sterker, niemand mag nog preken in de kerken omdat velen daar een ketterij verkondigen, sommigen aanzetten tot opstand, anderen vorsten vleien en enkelen met leugens hun naaste te schande maken. Als dit | |
[pagina 261]
| |
zou gebeuren, waar is dan het koninkrijk van Baechem? Waar oefent hij dan zijn tirannie uit, waarop hij zich zelfs beroemt? Ten slotte, als niemand de karmelietentoog mag dragen omdat meer dan één monnik er misbruik van maakt, zal Baechem een andere toog aan moeten doen. Dit is de scherpzinnigheid van hen die niet willen dat het gewone volk met de Heilige Schrift in contact komt: als de mensen de inhoud niet begrijpen, wie moet zich dit dan eerder aantrekken dan degenen die hen dagelijks onderricht geven? Hebben zij dus zoveel jaren lang de mensen niets geleerd? Is dit dan de vooruitgang van het evangelie, dat niemand de boodschap van het evangelie kent? In zijn epiloog concludeert hij tot slot dat het waarschijnlijk is dat theologen de Heilige Schrift beter begrijpen dan leken: alsof ik dit ontkend heb, als het algemeen bedoeld is, en alsof ik leken verboden heb onderricht te krijgen van theologen! Hij heeft ook het bezwaar dat ik ergens gezegd heb terwijl ik onjuiste opvattingen over de hekel haalde: ‘Als een franciscaan in plaats van zijn asgrijze pij een zwarte toog aan zou doen, zou hij bang zijn dat een duivel hem levend naar de Tartarus sleurde. Maar hij is niet bang wanneer hij echtbreuk, onkuisheid of andere misdaden pleegt die tegen Gods geboden in gaan. Ik prijs niet degenen die zo maar van kleding veranderen, maar ik veroordeel een onjuiste en bijgelovige opvatting. Die lui huiveren ervoor de mensenwetten te schenden en denken dat Gods geboden schenden een spelletje is.’ Hier heeft de auteur geplukt wat hij wilde hebben en weggelaten wat de oplossing van het probleem was. Dus die pochende doctor heeft hier gewonnen en tuigt terecht zijn zegekar op indien het waar is dat een benedictijn zwaarder zondigt wanneer hij bij gelegenheid in plaats van zijn zwarte pij een donkerbruine aantrekt dan wanneer hij een heilige maagd aanrandt. Was het maar onwaar wat ik geschreven heb over predikheren die preken voor hun eigen gewin! Wat in het algemeen gezegd is, houdt evenwel geen belediging van een bepaald iemand in. Als niemand dit eerder dan ik geschreven heeft, is het billijk dat ik de haat verdraag die deze opmerking oproept. Als zulke mensen niet bestaan, verdien ik het uitgelachen te worden omdat ik me druk heb gemaakt om niets. Maar als de pochende doctor een zulk iemand niet kent, moet hij zijn vriend de karmeliet eens aankijken! Inmiddels echter springt de doctor van ezels over op paarden,Ga naar voetnoot16. namelijk van godgeleerden op vorsten. Hij heeft de indruk gekregen dat de keizer de Turken bedreigt en op grond hiervan verwachtte hij grote roem voor zichzelf. Als er mensen zijn die de uitspraak ‘Je moet je niet verzetten tegen wie kwaad doet’Ga naar voetnoot17. zo uitleggen dat men zich ook niet tegen de Turken moet ver- | |
[pagina 262]
| |
zetten, moeten ze dat Christus aanrekenen, niet mij. Want die is de bron van deze woorden. Maar ik leg deze woorden in mijn Aantekeningen zo uit dat niemand ze meer kan verdraaien: ‘resistere malo is je verzetten met kwaad, op een kwalijke manier’. Laat de eerbiedwaardige doctor nu maar gaan zeggen dat de keizer juist handelt als hij de Turken aanvalt met kwalijke middelen. Nu springt hij zowaar van ezels over op honden. Hij heeft ook op grond van een persoonlijke briefGa naar voetnoot18. van mij het bezwaar gemaakt dat ik niet met voldoende respect de twee achtenswaardige mannen Baechem en Van der Hulst noem. De feiten hebben uitgewezen hoe achtenswaardig ze zijn: aan de een is het zwaard ontnomen, de ander is nauwelijks aan een veroordeling ontkomen. Baechem ken ik: en ik ben niet de enige! De gewone mensen kennen hem ook: even krankzinnig als stom. Van der Hulst heb ik alleen ooit gezien, maar ook hem kon ik leren kennen zoals we Phalaris en Nero kennen. Aangezien zij, met een paar woorden slechts, terloops voorbij komen in een persoonlijke brief, waarom moest hij dan zo nodig hen met naam en toenaam noemen voor wier reputatie hij zo fijntjes bezorgd is, in een pamflet dat verspreid is? Ten slotte hekelt hij wat ik over belastingpachters geschreven heb, die de mensen aanslaan niet voor wat de vorst hun opgedragen heeft - wat al een onredelijk bedrag is - maar voor zoveel als zij zelf willen.Ga naar voetnoot19. Hij meent dat ik hier beweer dat de aanslagen van vorsten onrechtvaardig zijn, zodat hij me schuldig verklaart aan majesteitsschennis. Zeker, vaak zijn belastingaanslagen van vorsten dat ook. Maar wat zwaar is, heb ik ‘onredelijk’ genoemd: zoals Vergilius zei: ‘en eggen van een onredelijk gewicht’.Ga naar voetnoot20. Een rechter noemen we onredelijk, niet als hij onrechtvaardig oordeelt maar als hij star is en te weinig begrip heeft voor de aangeklaagde. Zo noemen we voorwaarden redelijk als ze uit vriendelijkheid gematigd zijn; onredelijk als ze streng zijn en naar de letter, zonder soepelheid. Zo heb ik de aanslagen onredelijk genoemd die vorsten hun volk opleggen, omdat het op zich al zwaar genoeg is die aanslag te betalen zelfs al wordt er door roofzuchtige ontvangers niets bovenop gezet. Zo zie je maar hoe gevaarlijk het is in het Latijn te schrijven voor lezers die geen Latijn kennen. De auteur is van mening dat hij mijn reputatie bij de keizer flink kan beschadigen als de keizer ervan overtuigd is dat ik tegen onredelijke belastingaanslagen van vorsten ben. Maar dat ziet hij helemaal verkeerd: niemand verdient meer de afkeer van de keizer dan wie onredelijke belastingaanslagen toejuicht, waaruit trouwens lang niet zoveel bij de keizer terechtkomt. | |
[pagina 263]
| |
Paulus is van mening dat men heffing en belasting verschuldigd is aan de vorsten.Ga naar voetnoot21. Christus zelf heeft accijns betaald, de keizer der keizers. Wat heeft dit met mij te maken? Ik heb belastingpachters gemaand, niet de keizer. De keizer zelf heb ik nogal vrijpostig op deze lieden gewezen in mijn boekje over de christelijke vorst.Ga naar voetnoot22. De keizer heeft dat boekje hartelijk verwelkomd, Ferdinand heeft het van buiten geleerd en beiden hebben me bedankt: geen wonder dat beiden geleerder zijn dan die doctor en christelijker dan die theoloog. Maar het grote geluk van de godgeleerden zou zijn dat ze me voor ketters kunnen houden als een domme karmeliet of een Baldische doctorGa naar voetnoot23. geen Latijn kent. Waarom maken ze niet liever plaats voor een gelukkiger generatie, waarin vrouwen Latijn kennen? Dit heb ik in het voorbijgaan opgemerkt, zeergeleerde heer. Ik in elk geval feliciteer de christelijke kerk met zo een Atlas. Ik feliciteer ons Holland dat het zulke wijze mannen heeft. Men vertelt me dat de auteur op zoek is naar een drukker voor dit pamflet. Moge God vaak aan hem denken! Ik wens u en al de uwen alle voorspoed, geachte heer. Bazel, daags na St.-Jacob 1524 Aan de zeergeleerde jurist meester Nicolaas Everaerts, zeer genadige raadspresident van Holland |
|