De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 10. Brieven 1356-1534
(2012)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1396 Van Thomas Blarer
| |
[pagina 96]
| |
voelens en plichten van een christen - als u zich daarvan af zou keren - mijn verlangen naar contact met u des te heviger voelbaar zou zijn. Ik zal u rekenschap geven van deze gelofte indien u, enigszins verbaasd over mijn bezorgdheid om u, mij opnieuw daartoe uitnodigt. Want juist omwille van u heb ik ervoor gekozen met u van gedachten te wisselen in persoonlijke correspondentie en niet in het openbaar. U zult zien, denk ik, dat de eerzucht waar u mij van beschuldigt, mij niet ten kwade geduid had mogen worden en dat ik niemand uitdaag alleen maar om elkaar zwart te maken maar veeleer tot het belijden van de uit de hemel over ons uitgestorte goedheid. Maar zelfs deze aansporing van mijn kant is niet alleen een aansporing; want wie zou zich aan gevaar blootstellen met al wat hij heeft, als hij niet weet waarvoor? Welnu, het is voor die zaakGa naar voetnoot2. waar ik u zo dringend naar terugroep; als die zaak voor ons niet zo zou verschillen, laat staan de manier van optreden, dan zou ik me voor niets druk maken over u en over anderen die denken net als u. Zijn wij dus de enigen die bij zinnen zijn, de enigen die degelijk en verstandig zijn? Hier gaat het ons niet om, maar eerder daarom dat ook andere mensen geloven en leven en dat die mensen geloven en leven op een manier die iemand die als christen beschouwd wil worden, niet kan afwijzen. Wanneer wij dit in overeenstemming met de christelijke eenvoud krachtig bevorderen, maar tegen de zin van onze tegenstanders, werpen zij ons nog steeds arrogantie en giftigheid voor de voeten. Arrogantie misschien omdat wij de zaken der wereld verachten; giftigheid omdat wij voor sommige mensen hun winst bederven. Want zo vat ik deze hooghartigheid en dit vergif op. Als u, zeer gerespecteerde Erasmus, mij anders kunt leren, zal ik dat graag horen. Ik zal nooit moe worden mijn eigen zaak of de hele zaak van Luther in uw aandacht aan te bevelen; uw oordeel in dezen zal ik verdragen, maar ik zal op mijn beurt ook mijn eigen oordeel geven, en wel zo dat de meningen van mensen niet in strijd komen met goddelijke getuigenissen. Het ga uwe waardigheid goed. Mijn broer Ambrosius laat mij zijn groeten aan u overbrengen. Konstanz, 17 november 1523 Uw Thomas Blarer Aan de alom geprezen grijsaard de heer D. Erasmus van Rotterdam, zijn beschermheer. Te Bazel |
|