De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 10. Brieven 1356-1534
(2012)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdErasmus van Rotterdam groet de hooggeboren heer Johann von Vlatten, proost van Kranenburg en scholaster te AkenHooggeëerde heer, Toen Johann Froben voorbereidingen trof om de Tusculaanse vraagstukken van M. Tullius Cicero te drukken en hij mij gevraagd had om een bijdrage van mijn hand opdat het boek kon verschijnen met de aanbeveling dat er nuttige nieuwe informatie in te vinden was, heb ik deze taak graag op me genomen, te meer omdat ik me al enkele jaren niet of nauwelijks meer had beziggehouden met de zachtmoediger Muzen. Dus heb ik het werk van het vergelijken van de kopieën van de tekst aan mijn assistenten | |
[pagina 86]
| |
toegewezen en zelf de taak van het beoordelen op me genomen. Nadat ik het hele werk zeer nauwkeurig doorgelezen had, heb ik eerst de versregels afgebakend van de dichters, zowel Griekse als Romeinse, die hij bijna tot vervelens toe citeert naar het voorbeeld van Plato en Aristoteles. Waar de kopieën van elkaar afweken, heb ik de lezing gekozen die ik als de beste beschouwde; in geval van twijfel heb ik beide lezingen bewaard, een in de tekst en de andere in de marge. Op enkele plaatsen heb ik de tekst hersteld zonder steun van de manuscripten, maar niet erg vaak en slechts daar waar de zaak voor een geoefend filoloog niet duister zou zijn; ook heb ik enkele verklarende aantekeningen toegevoegd. Terwijl ik hiermee bezig was, moest ik een dag of twee, drie mijn andere onderzoek, waarmee ik de zaak van het evangelie enigszins tracht te bevorderen, onderbreken. Deze onderbrekingen zijn mij zo goed bevallen dat ik nu de wens koester om terug te keren naar die oude bekenden, als het mogelijk is, en om enkele maanden intensief met hen samen te leven. Zoveel profijt, zo merkte ik, had ik van het herlezen van deze boeken, want niet alleen kon ik de roest verwijderen van mijn schrijfstijl (hoewel ook dit niet niks is, althans volgens mij) maar nog veel meer leerde ik mijn begeerten matigen en beteugelen. Vaak moest ik onder het lezen walgen van die dommeriken die steeds weer zeggen dat er buiten zijn woordversieringen niets opvallends in Cicero is! Wat vind je daar een brede keuze van werken over het juiste en gelukkige leven, nagelaten door de geleerdste Grieken! Wat een overtuigingskracht, wat een overvloed van gezonde respectabele leefregels! Wat een brede kennis en wat een geheugen voor oude en nieuwe geschiedenis! En dan, wat een diepe gedachten over het ware geluk van de mens, die duidelijk laten zien dat de mens Cicero precies gedaan heeft wat hij altijd onderwees. Wat een helderheid, wat een openheid, wat een gemak, wat een woordenschat, en niet te vergeten, wat een feestelijkheid zit er in het uitleggen van zaken die ver verwijderd zijn van het gemiddelde verstand en van gewoon taalgebruik en waarbij iedereen wanhoopte aan de mogelijkheid die in het Latijn te behandelen! De filosofie was aanvankelijk druk bezig met het beschouwen van de dingen van de natuur en stond ver van de samenleving af. Zoals men kan lezen heeft Socrates haar als eerste naar de aarde gebracht en zelfs binnen de huizen van de mensen. Plato en Aristoteles hebben geprobeerd haar ingang te doen vinden aan vorstenhoven, in raadszalen en zelfs in rechtszalen. Maar het komt mij voor dat Cicero haar ook op het toneel heeft gebracht: door zijn inspanning heeft zij geleerd zo te spreken dat ook een gemengd publiek haar applaus kan geven. Op dit terrein heeft de grote Cicero zoveel boeken geschreven, in moeilijke tijden toen in de republiek de hoogste verwarring heerste; sommige boeken schreef hij zelfs toen de politieke situatie absoluut | |
[pagina 87]
| |
wanhopig was. Wij moesten ons schamen voor onze buurpraatjes en kroeggesprekken, wanneer we zien dat heidenen zelfs de vrije tijd die de ramp van de staat hun bood, besteed hebben aan zo respectabele overpeinzingen en dat zij geen geestelijke afleiding gezocht hebben in ongepaste genietingen maar genezing in de eerbiedwaardige leefregels van de filosofie. Ik weet niet wat andere mensen gebeurt; wanneer ik Cicero lees, en vooral waar hij uiteenzettingen geeft over het goede leven, raakt hij mij altijd zo dat ik er niet aan twijfel dat op een of andere manier iets goddelijks bezit heeft genomen van de geest waaruit die dingen tevoorschijn zijn gekomen. Deze conclusie bevalt mij des te meer wanneer ik me er rekenschap van geef hoe onmetelijk groot en hoe onvoorstelbaar de goedheid van de eeuwige God is: terwijl sommige mensen die juist proberen te beperken en te verengen, wat volgens mij voortkomt uit hun eigen karakter. Waar de ziel van Cicero nu verblijft, kan waarschijnlijk geen mens met enige zekerheid zeggen. Degenen die hopen dat hij een rustig leven leidt temidden van de hemelbewoners, zullen in mij in elk geval iemand vinden die wanneer het op een stemming aankomt niet afkerig is van dat idee. Niemand kan eraan twijfelen dat Cicero geloofde in het bestaan van een goddelijke macht die groter en beter is dan alles. Wat hij verder vond van de onsterfelijkheid van de ziel, van het uiteenlopende lot en de verschillende beloningen in het toekomstige leven en hoe groot zijn vertrouwen was in een oprecht geweten: als zijn vele boeken dit nog niet voldoende duidelijk maken, dan wordt dit wel onomstotelijk bewezen in die ene brief die hij aan Octavius richt wanneer al - zo blijkt - tot zijn dood besloten is.Ga naar voetnoot1. Als een grof en verward soort lichtgelovigheid voor de Joden in de periode dat het evangelie nog niet was verschenen, al volstond voor hun redding, waarom zou dan voor een heiden, aan wie de wet van Mozes niet eens bekend was, een enigszins grovere kennis niet volstaan voor zijn redding, speciaal wanneer diens leven rechtschapen is geweest, en niet alleen rechtschapen maar ook eerbiedwaardig? Slechts weinig Joden hadden voor de opkomst van het licht van het evangelie nauwkeurige kennis van de Zoon en de Heilige Geest, en veel Joden geloofden niet in de verrijzenis van het lichaam. Toch was dit voor onze voorouders geen reden om te wanhopen aan hun redding. Wat als een heiden slechts gelooft dat God, die naar zijn overtuiging almachtig, volmaakt, wijs en goed is, de goeden zal belonen en de kwaden zal straffen op een manier die hem het meest gepast voorkomt? Maar als iemand dan de smetplekken op zijn leven daartegenin brengt, ben ik van mening dat ook job en Melchisedek niet gedurende hun hele leven helemaal van alle fouten vrij zijn geweest. Maar voor het feit dat hij aan afgoden heeft geofferd, | |
[pagina 88]
| |
mag hij niet verontschuldigd worden. Ja, dit zal hij wel gedaan hebben, echter niet uit eigen overtuiging maar op grond van wat in de samenleving gebruikelijk was: aangezien dit ook vastgelegd was in wetten, kon het niet zomaar veranderd worden. Want dat de verhalen over de goden allemaal verzinsels waren, kon hij bijvoorbeeld uit de Heilige Geschiedenis van Ennius vernemen. Maar dan had hij, desnoods met verlies van eigen leven, het onverstand van de gewone man moeten aantonen. Zoveel kracht hadden zelfs de apostelen niet voordat zij de hemelse Geest ontvangen hadden, zodat het schaamteloos is dit van Cicero te eisen. Maar het moet eenieder vrij staan hierover te denken wat hij wil. Ik kom terug op die dommeriken die geloven dat er in Cicero's boeken niets van waarde staat afgezien van ijdele klingklang van woorden. Hoe is het mogelijk dat hij al die geleerde onderwerpen zo helder, zo uitvoerig en met zoveel inlevingsvermogen uitlegt, als hij niet volledig begrijpt wat hij schrijft? Eenieder die een van die boeken van hem ter hand neemt, is na lezing rustiger van geest. Wie erin gaat lezen terwijl hij heel bedroefd is, slaat het boek opgevrolijkt dicht. Wat je leest lijkt voor je eigen ogen te gebeuren, en een zeker enthousiasme waait je uit de tekst tegemoet, alsof hij in levende lijve voor je stond en je zo de woorden uit zijn hart en uit die gezegende mond hoorde vloeien. Daarom denk ik vaak dat van alle dingen die het menselijk vernuft uitgevonden heeft om het leven te vergemakkelijken, niets zo nuttig is als het schrift en dat geen kunst belangrijker is dan de boekdrukkunst. Want wat schenkt meer geluk dan met de welsprekendste en tevens eerbiedwaardigste personen gesprekken te voeren, zo vaak je daar zin in hebt, en het karakter, de gewoonten, gedachten, idealen en daden te doorgronden van mensen die zo lang geleden geleefd hebben, alsof je jaren in hun gezelschap had vertoefd? Nooit ben ik het vuriger eens geweest met deze uitspraak van Quintilianus: ‘Iemand die steeds meer plezier begint te krijgen in Cicero, mag weten dat hij op de goede weg is’.Ga naar voetnoot2. In mijn jeugd las ik Seneca met meer genoegen dan werk van Cicero; ik was al twintig voordat ik in staat was me langere tijd in zijn geschriften te verdiepen, terwijl ik dat bij andere auteurs zelden een probleem vond. Of het vorderen van mijn leeftijd me geholpen heeft, weet ik niet: zeker is wel dat ik, nu ik oud ben, nog meer van hem geniet dan toen de studie van de filosofie me begon te boeien, niet alleen vanwege een soort goddelijke uitstraling van zijn taal maar ook vanwege de eerbiedwaardigheid van zijn geleerde geest. Hij heeft inderdaad mijn enthousiasme aangewakkerd en een beter iemand van mij gemaakt. Laat ik dus niet aarzelen de jeugd aan te sporen om haar kostbare tijd te besteden aan het lezen en zelfs van buiten leren van zijn boeken, liever dan aan de opruiende en agressieve pamfletten | |
[pagina 89]
| |
waar het nu overal van vergeven is. Echt waar, ook al ben ik al op gevorderde leeftijd, ik zal me er niet voor schamen en het zal me niet spijten dat ik, zodra ik klaar ben met wat ik nu onder handen heb, weer een mooie relatie aanknoop met mijn oude vriend Cicero en voor een paar maanden onze vroegere vriendschap herneem die inmiddels te veel jaren onderbroken is geweest. Nu heb ik besloten dit werk, voor wat het waard is, aan u op te dragen, beste Vlatten, man gesierd met vele en grote gaven, enerzijds om hiermee duidelijk te maken dat ik nog vaak moet denken aan onze aangename kennismaking,Ga naar voetnoot3. waardoor ik in Freiburg voor het eerst uw uitzonderlijke vriendelijkheid en een zeldzaam gemak in de omgang zag en ook zelf ondervond; anderzijds om u een verbeterde tekst van deze boeken van Cicero te bieden, die u op school kunt laten voorlezen aan de jeugd. Want u vertelde mij dat de zorg voor de school vooral op u neerkwam. Maar dat daar een kikkerkoor kwaakt om de wetenschap te overstemmen, mag geen verbazing wekken want overal vind je er die het bekende liedje uit de oude komedie aanheffen: Brekekekex koax koax.Ga naar voetnoot4. Maar daar moet u dapper niet naar luisteren: u moet de weg volgen die het meest in het belang van de schooljeugd is. Hiertoe draagt vooral bij als tot hoofd van de school benoemd wordt iemand die van onbesproken gedrag is, die de wetenschap is toegedaan en wiens salaris meestijgt met zijn verdiensten. Nadat hij de fundamenten van het Latijn en het Grieks gelegd heeft, moet hij alleen de beste auteurs behandelen, dat wil zeggen Cicero en wie hem het meest nabij komt. Van de dichters moet hij de kuise kiezen: uit dichters die lezenswaardig zijn vanwege hun informatie maar verderfelijk vanwege hun obsceniteit (bijvoorbeeld Martialis) moeten, vind ik, passages geplukt worden die veilig in de klas te behandelen zijn. Maar meer hierover misschien een andere keer. Overigens zal niemand u een beter advies kunnen geven dan Leonardus Priccardus, een veelzijdig geleerde, iemand met een goed karakter en met veel praktijkervaring. Dat Konrad Heresbach ons ontnomen wordt, zou ik betreuren - want ik mag doodvallen als ik ooit iets gezien heb dat zo perfect is als die jongeman, of je nu kijkt naar zijn kennis van Latijn en Grieks, naar de vruchtbaarheid van zijn talent of naar zijn even vriendelijke als eerlijke manier van doen - als ik niet wist welke midassen hij nu achter zich heeft gelaten en welke vorst hij als zijn patroon heeft weten te verwerven.Ga naar voetnoot5. Het ga je goed. Bazel, in het jaar 1523 |
|