De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 10. Brieven 1356-1534
(2012)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1383 Aan Willibald Pirckheimer
| |
[pagina 73]
| |
haat jegens mij - want ik heb voor allebei veel goeds gedaan - maar uit zucht naar buit. Nu hebben zij van andere mensen zeshonderddertig gulden afgeperst. Hutten heeft er tweehonderd; een jongeman,Ga naar voetnoot3. uit wiens naam de oorlog verklaard was, heeft er vierhonderd; onderbevelhebber Eppendorf dertig. De dobbelsteen was hem gunstig gezind, en dit geluk bracht hem negentig gulden winst. Die mannen worden hier als eerzaam beschouwd. Froben heeft de Spons, mijn antwoord aan Hutten, al bijna helemaal gedrukt. Dus jouw advies is te laat: mijn antwoord is trouwens vol minachting. Ik dacht dat Emser dood was. Iets dergelijks is mij in Leuven een keer overkomen. Ik had een brief geschreven aan Hartman van Gouda,Ga naar voetnoot4. die naast zijn buitengewone kennis van Latijn en Grieks een eerste prijs heeft behaald in Parijs, een brief in vriendelijke termen over zaken die hem persoonlijk aangingen, en ik geloofde echt niet dat hij die brief aan iemand van zijn vrienden zou laten lezen. Nu wordt er een brief in druk verspreid. In die publicatie worden (zo schrijft men mij) Frans van der Hulst en de karmeliet Baechem gehekeld, aan wie de keizer en de paus de koninklijke bevoegdheid hebben gegeven om volgelingen van Luther te verbranden. Ik heb de brief nog niet gezien. De paus heeft Baechem het zwijgen opgelegd: daarom klinkt er gegrom bij de theologen. Ik weet niet meer of ik jou geschreven heb over het drama dat in Engeland is ontstaan. Aan de koning was de verdenking aangepraat dat ik Luther geholpen had in zijn nieuwe, absurde boekje.Ga naar voetnoot5. Daarom heb ik mijn dienaarGa naar voetnoot6. gestuurd. Die kwam terug nadat hij alles perfect geregeld had. De koning verontschuldigt zich; de kardinaalGa naar voetnoot7. ook. Bij mijn oude vrienden groeide de intensiteit van hun vriendschap en er kwamen nieuwe vrienden bij. Zij schonken mijn dienaar meer dan dertig gulden. Von dem Busche, die nog krankzinniger is dan Hutten, laat iets drukken dat tegen mij gericht is;Ga naar voetnoot8. ik heb altijd lovend over hem gesproken, hem vriendelijk ontvangen in Bazel en hij is zeker nooit door mij gekrenkt, met geen woord; misschien komt het geschrift uit bij de komende boekenmarkt. Dergelijke dingen bezorgen Duitsland een reputatie die niet best is. Heel dom. Alle vorsten sporen mij aan tegen Luther te vechten. Maar ik zal niets schrijven, of ik ga zo schrijven | |
[pagina 74]
| |
dat de mensen die voor het koninkrijk van de farizeeërs strijden, liever zouden willen dat ik gezwegen had. Het ga je goed. 29 augustus Je vriend Erasmus Aan de hooggeboren heer Willibald, raadslid van Neurenberg |
|