De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 10. Brieven 1356-1534
(2012)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
1370 Van Guillaume Budé
| |
[pagina 40]
| |
vigheid of liever de goedheid van de koning was mij de functie van meester van de smeekschriften toegevallen, zoals ik je ongetwijfeld geschreven heb.Ga naar voetnoot2. Want ik was toen thuis, maar de koning bevond zich met zijn gevolg in Lyon; ongeveer een maand eerder was ik heimelijk uit Lyon weggegaan, zonder verlof te vragen, omdat ik het gemis van onze lieve kinderen niet langer kon verdragen, maar de koning niet bereid was me verlof te geven om even naar huis te gaan. Rond deze tijd geschiedde het dat ik vanuit Lyon bericht kreeg dat een lid van ons collegeGa naar voetnoot3. overleden was; meteen zeiden veel mensen dat deze eervolle functie voor mij bestemd was, afgaande op de geruchten. Maar door mijn ijlings vertrek van het hof wist ik zeker dat ik daar niemand had die een benoeming van mij zou bevorderen of steunen, behalve de vriendelijkheid van de koning en zijn gegeven woord (want hij had mij al lang geleden deze eervolle positie beloofd); alleen door een voorgevoel had ik een beetje hoop en was ik benieuwd, maar ik liet dat niet merken. Zelfs toen de beslissing hierover tamelijk lang uitbleef (want de koning was vertrokken naar het gebied van de AllobrogenGa naar voetnoot4. om te jagen en zich te verpozen, terwijl zijn gevolg intussen in Lyon bleef met de koningin-moederGa naar voetnoot5.), heeft toch niemand mij kunnen overhalen een briefje te schrijven aan het hof, zelfs niet aan een vriend van mij die daar veel invloed heeft. Maar eindelijk, toen bijna iedereen al dacht dat de zaak door mijn ongeïnteresseerdheid van de baan was en sommigen dit ook hardop zeiden, werd er ineens door een bode in livrei een briefpakket bezorgd waarin zich de koninklijke benoemingsakte bevond plus een brief voor mij van de koning zelf. Want de vorst, die zeer humanistisch gezind is en de letteren koestert, stond erop dat de benoemingsakte zonder meer naar mij thuis gestuurd werd: zoiets gebeurt niet vaak. Iedereen legde dit zo uit, dat deze niet geringe onderscheiding niet zozeer toegekend was aan Budé als wel aan alle namen en groeperingen die de goede letteren toegewijd zijn; maar men vond ook dat dit mijn kansen en mijn positie flink verstevigt. Wij vormen een college van acht mannen, wier functies en werkterrein zich breed uitstrekken in het openbare leven. In nagenoeg alle vooraanstaande ambtelijke kringen wordt de eerste en belangrijkste plaats ingenomen door het ambt waarin ik door weldaad van de vorst gekozen ben: daarom geeft het lidmaatschap van het college het recht op de ereplaats te zitten, naast de voorzitter, behalve als er vorsten of prelaten aanwezig zijn, ten eerste in de | |
[pagina 41]
| |
Grote Raad van de vorst, dan in het parlement met honderd ledenGa naar voetnoot6. en ten slotte in alle hoge raden die het laatste woord hebben bij rechtszaken. Het college heeft ook bij het geven van zijn mening voorrang boven alle leden van zo'n raad. De rechtbank die het hof overal vergezelt, heet de Grote Raad. Je zou deze een cohort van juristen kunnen noemen, vast verbonden aan paleis en koninklijk huishouden, met als hoofd de kanselier, die de wet bewaakt. De voornaamste en belangrijkste taak van dit college van acht is echter om de vorst behulpzaam te zijn wanneer hij uit zijn privévertrek komt om verzoekschriften te behandelen. Deze taak valt bij toerbeurt toe aan twee van ons en vaak ook aan één persoon; voor het overige houden wij onze gewone zitting in de werkplaats (om dat woord maar te gebruiken) van recht en gerechtigheid, die men hier de kanselarij noemt; daarin is een speciale plaats gewijd aan discussie over schriftelijke antwoorden van de vorst, die gewoonlijk handelen over verzoeken op grond van recht en billijkheid tegen de strengheid van de onbuigzame hoogste wet. Afgezien van deze antwoorden behandelen wij de deemoedige smeekschriften van hen die iets misdaan hebben wat onder de lex Cornelia de sicariisGa naar voetnoot7. valt of die anderszins zware wetsovertredingen begaan hebben. Normaal gesproken schenken wij hun in naam van de koning pardon als zij deemoedig in beroep gaan tegen hun straf, althans indien zij volgens ons genade en medelijden verdienen. Het koninklijk pardon kunnen wij zowel met tweeën schenken als ook afzonderlijk, wanneer we toevallig alleen zitting houden; dit is een onderdeel van ons dagelijks werk in deze stad en aan het hof in de vertrekken van de kanselarij. Verder bezitten deze taken, hoe veelvuldig ook, toch heel eervolle kanten en ze laten ons eerder enige vrijheid dan dat ze ons onder dwang helemaal in beslag nemen, behalve als wij opgeroepen worden om grote zaken te behandelen, waarbij als hulpmiddel veel meer documentatiemateriaal te pas komt; maar dit gebeurt niet zo vaak. Zo komt het dat ik mijn eervolle taak kan verrichten zonder zwaar verlies van tijd voor mijn letterkundige werk. Maar toen vrienden en liefhebbers van de letteren mij hierom feliciteerden, alsof een functie die zeer te begeren en zeer passend was, mij ongevraagd in de schoot was geworpen (terwijl ik juist altijd veel waarde gehecht heb aan onafhankelijkheid), kwam ineens totaal onverwacht nog een taak op mij af, een functie bij de gemeente, die mij in mijn afwezigheid met bijna algemene stemmen toegekend was als eerbewijs (want deze taak wordt meestal vervuld door magistraten en mensen van de hoogste rang), maar die mij uit mijn | |
[pagina 42]
| |
rustige water wegsleurde naar heftige, stormachtige vloedgolven. Terwijl men dacht dat dit een tweede onderscheiding was en als het ware een kroontje, geschonken door het geluk dat al zo gul voor mij was, en terwijl iedereen die dicht bij onze filologie staat, die er een band mee heeft, die er affiniteit voor voelt, meende hiervoor te moeten juichen, nam de zaak in korte tijd een zodanige wending dat ik begreep dat ik mij een bron van zorgen in huis gehaald had of een oogst gepacht had die rijk was aan benauwdheid en bezorgdheid en die twee jaar lang binnengehaald moest worden (want hetis een aanstelling van twee jaar), tenzij mij intussen zou overkomen wat alle mensen eens overkomt. Deze nieuwe positie kreeg ik niet zo lang nadat ik een keer uit mijn afzondering tevoorschijn was gekomen om na een lange tussenpoos het toneel van de ironie weer eens op te gaan; van het begin af aan was ik zelf degene die mij op het toneel riep, maar voor een heel andere rol; toch voelde ik langzamerhand de invloed van mijn ambtseed en verhuurde ik me vaker tegen betaling, dit alles onder auspiciën van een eerzame ambitie. Als ik me dan nu aan de verplichtingen daarvan zou willen onttrekken, zie ik het al gebeuren dat mensen met politiek talent en mensen die voor een betere baan zich in de juiste kleding kandidaat stellen, suggereren dat ik eigenlijk een boer ben en dat ik me tegenover mijn humanistische vrienden en tegenover mijn familie slecht, belachelijk en helemaal fout gedraag. Zij zullen immers denken, niet dat ik de filosofie gehoorzaam, maar dat ik me probeer te onttrekken aan de wettelijke verplichtingen van het leven als burger en aan een fatsoenlijke verbintenis, niet zozeer omdat ik in mijn hart een hekel heb aan een onderdanige positie maar omdat ik lui ben en bezwijk onder de lasten en de hitte van de dag; zoiets zal pas dan loffelijk zijn en applaus waard, als ik op een dag ontslag vraag nadat ik me eerst aan het hof een beetje verdienstelijk heb gemaakt, als een soldaat die jarenlang gediend heeft maar nu om gezondheidsredenen afgedankt wordt. Als je erop staat de situatie anders te interpreteren, zoals enkelen doen, bezie dan of ik althans medelijden verdien, als het al niet volledige vergiffenis is: want omdat ik mijn vrijheid hoe dan ook prijsgegeven heb, word ik nu gestraft als een slaaf en vaak voor de leeuwen geworpen. Vaarwel. |
|