1364 Aan Ennio Filonardi
Bazel, 25 mei 1523
Zeer eerbiedwaardige monseigneur. Uwe vriendelijkheid zal het mij wel vergeven dat ik u lastigval met mijn onbelangrijke brieven. Vandaag heb ik iemand bij u aanbevolen op grond van andermans oordeel, dat naar ik hoop niet ongefundeerd is. Zo zijn Duitsers nu eenmaal: wanneer zij iets heel graag willen, kunnen ze er niet tegen dat het hun geweigerd wordt. Ze overwegen ook niet wat de persoon kan bereiken van wie zij een aanbeveling eisen, maar ze denken alleen maar aan wat zij zelf wensen. Maar nu heb ik hier een jongeman, Konrad Heresbach, die ik zelf van ganser harte bij uwe hoogheid aanbeveel: wat hij wil, hoort u wel van hemzelf. Hij is hoogleraar Grieks in Freiburg, tegen een mooi salaris. Hij heeft een ongelooflijk vruchtbaar talent, een zeldzame vakkennis en een groot oordeelsvermogen; zijn stijl van schrijven is heel treffend en vlot, en totaal vrij van geaffecteerdheid; verder is zijn manier van doen zo puur dat er niets te wensen overblijft: zachter of bescheidener of oprechter is niet mogelijk. Als mijn voorgevoel me niet bedriegt, zal hij eens tot de groten en beroemden behoren. Ik denk niet dat het iets van groot gewicht is wat hij van u zal vragen; ik zou graag willen dat hij u hierin zo ervaart zoals ik denk en zeg dat u bent. Ik zou wensen dat aan mij de gelegenheid werd geboden om duidelijk te maken dat ik een van de mensen ben die uwe hoogheid graag in alles ter wille zijn.
In Duitsland is het gerucht verspreid dat ik mijn pen aan het scherpen ben tegen Luther: dat doe ik absoluut niet en bovendien zie ik geen enkel nut als ik het wel zou doen, behalve dan dat het geruzie nog erger zou worden. Ook nu al maken sommigen zo veel lawaai dat ik besloten heb Duitsland voorgoed vaarwel te zeggen: hoewel, eigenlijk had ik dit al eerder besloten. Als ik naar Italië ga, zal ik bij u een paar dagen genieten van uw vriendelijkheid: toen ik de