De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 10. Brieven 1356-1534
(2012)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1362 Van Juan Luis Vives
| |
[pagina 21]
| |
verschuldigd waren. Wat die man je heeft geschrevenGa naar voetnoot2. over mij en uit mijn naam, heeft mij echt niet geraakt. Niemand is zich meer bewust - dat kun je van mij aannemen - van zijn onervarenheid dan ikzelf en ik verbloem die ook allerminst; daarom benauwt het mij niet echt dat ik geen roem oogst, daar ik weet dat ik die niet verdiend heb. Moge Christus mij daarom bijstaan: ik denk echt dat ik een reputatie verkregen heb groter dan mijn verdiensten, en vaak verbaas ik me dat mijn roem zo mateloos groot is. Daarom vind ik het niet erg wat die man zei, omdat het met mij in dit opzicht voorspoediger verloopt dan ik redelijkerwijs kan wensen indien ik mijn prestaties eerlijk inschat. Zelfs als ik helemaal van mezelf overtuigd zou zijn en zou vinden dat ik prachtige en zeer geleerde boeken schrijf, weet ik toch heel goed dat dit een speciale gunst is van een genius die letterkundige werken leven inblaast; ik weet dat het de fortuin is die waarde en eeuwigheid geeft aan de dingen en dat wij wel plannen kunnen smeden maar geen successen; en dat het daarom een kenmerk van een wijs iemand is om wat in zijn macht is gelegen, zo ijverig en nauwgezet mogelijk te ordenen en zich verder in evenwicht te houden tegenover toevalligheden; want het enige waarvoor een goed mens in zijn leven verantwoordelijk te houden is, zijn zijn eigen fouten. Deze dingen zouden mij wel troosten als ik echt geleerd en wijs zou zijn maar toch onzichtbaar: maar nu ben ik beroemder dan ik meestal zou willen (ik had liever dat mijn tekortkomingen op alle gebied niet door zo velen gezien en geweten werden). En ik zie best dat mijn onwetendheid zo groot is dat ik me van schaamte gedwongen voel die uit te spreken, zodat ik zelf met minder schuldgevoel bekend kan maken wat anderen toch wel zullen ontdekken. Aanvankelijk schreef ik gedreven door jeugdig enthousiasme, daarna omdat ‘een ongeneeslijke passie om te schrijven velen in zijn greep heeft’.Ga naar voetnoot3. Maar die van mij zal ik genezen, hoop ik. Want zodra ik het boek gepubliceerd heb dat ik dezer dagen voor de koningin van Engeland heb geschreven,Ga naar voetnoot4. ga ik me onzichtbaar maken in een lange vakantie en een zalig nietsdoen, ten eerste omdat dit een kortere weg is naar een rustig en gelukzalig leven, ten tweede om me niet telkens als een spitsmuisje te verraden door mijn stem en zo de dobbelsteen van fortuin en reputatie uit te dagen; en ten derde omdat (zoals Atilius adviseerde) het beter is zich terug te trekken dan niets nuttigs te doen.Ga naar voetnoot5. Dan zal ik niemand nog last bezorgen van diegenen die onze naam afmeten en taxeren naar hun eigen gewin. En voor | |
[pagina 22]
| |
mijn part mag Franz dit allemaal dan wel opgeschreven hebben als absoluut waar: want of het echt zo is, zal de tijd uitwijzen, hoop ik, en Froben kan dat dan te weten komen van Hilarius.Ga naar voetnoot6. Met betrekking tot mijn AugustinusGa naar voetnoot7. weet ik dat hij heel veel exemplaren verkocht heeft en ik ken ook mensen die er een gekocht hebben. Maar hoe waagt hij het dan zo onbeschaamd te liegen over Londen? Hij heeft zelf aan mij toegegeven dat hij daar in een paar dagen meer dan dertig exemplaren van mijn Augustinus afgezet heeft. Lupset zei in elk geval dat hij in Engeland geen enkel exemplaar meer te koop had gezien. Ook heeft hijGa naar voetnoot8. tegenover mij bevestigd dat hij in Engeland eveneens meer dan veertig exemplaren van mijn Somnium verkocht had.Ga naar voetnoot9. Misschien vindt hij dat mijn naam niet verkoopt, omdat hij die vergelijkt met die van jou of van Budé. Tja. Is hier niet ergens iemand anders te vinden die Froben als vennoot kan nemen? Armzalig de roem van auteurs als zij alleen maar kan blijven bestaan indien dergelijke windbuilen dat willen! Ik zie echt nu onmiddellijk af van alle roem en verder van alle onderzoek, als het op deze manier moet gaan. Het is een schande voor de letteren als een boek alleen maar uit kan komen indien de hebzucht van ongeletterden het zijn zegen geeft: werk van KempoGa naar voetnoot10. en BrechtGa naar voetnoot11. en TorrentinusGa naar voetnoot12. is wel overal voorhanden, maar bijna niemand heeft een Cicero. De onsterfelijke God kan zich nooit zo onrechtvaardig opstellen tegenover de wetenschap dat deze zich slechts kan verbreiden als dit N. winst oplevert. Hij is trouwens, denk ik, zo ongenadig voor mij vanwege het volgende: toen hij mij in Antwerpen een paar dagen aan het lijntje had gehouden door niet te komen opdagen - het had te maken met een bedrag dat nog openstond op een afrekening - heb ik tegen zijn knechts gezegd dat ik het onderhand zat was, die streken en misleidingen waarmee hij mij zo onbeschaamd voor de gek hield. Alle roem kan mij gestolen worden als die zoveel onderdanigheid met zich meebrengt dat je nog niet eens vrijelijk een enkele opmerking mag maken (terwijl zij die geen roem nastreven, mogen zeggen wat ze willen). | |
[pagina 23]
| |
Ik zou willen dat je geschreven had of Froben die Opuscula van me zal drukken:Ga naar voetnoot13. anders moet je dat laten weten in je eerstvolgende brief; dan zal ik het werk ergens anders heen sturen. Ik ben echt niet zo vreselijk met mezelf ingenomen dat ik wil dat iets van mij verschijnt bij uitgeverij Froben als hem dat verlies oplevert: zoiets heeft hij niet verdiend van mij. Dus hij moet niet denken dat ik boos op hem word als hij mijn werk niet uitgeeft; hij moet doen wat hij het meest in zijn belang vindt. Maar ik heb nu meer dan genoeg over onbelangrijke dingen geschreven, en nog wel aan jou. Wat de titel betreft vrees ik dat mijn boekGa naar voetnoot14. flink achterblijft bij mijn oorspronkelijke bedoeling. Ik zal bij het schrijven best wel zeshonderd dikke taalfouten hebben gemaakt die zelfs voor Baechem lachwekkend zijn; als de koning er maar geen maakt bij het belonen! De taalkundigen vrees ik niet zo erg. In Rome zul je ongetwijfeld alles in rep en roer aantreffen, vooral nu Rhodos veroverd is.Ga naar voetnoot15. Iedereen is bang dat de Turk nu Sicilië en Italië gaat aanvallen. Het bericht over de nieuwe functie van BudéGa naar voetnoot16. is weliswaar verblijdend, maar - belangrijker - de berichten over zijn gezondheid zijn bedroevend; hem heb ik dezer dagen geschreven. Toen ik dit geschreven had, ontving ik een brief van vrienden met het bericht dat mijn Opuscula niet door Froben gedrukt zijn en dat N. beweert dat het boek op jouw instigatie door Froben afgewezen is; dat je mij hierover een brief zult schrijven en laten bezorgen door een dienaar, die je binnen een paar dagen hierheen zult sturen. En hoewel het voor jou niet zo van belang is wat ik persoonlijk hiervan geloof, zou ik toch willen - als je mij nog enigszins vertrouwt - dat je weet dat ik dat niet geloof, zelfs niet indien het gezegd was door een uiterst betrouwbaar iemand, laat staan nu het afkomstig is van N. Ik heb het slechts toegevoegd om je te laten weten dat N. nog geen steek veranderd is. Als ik zou zeggen dat het mij helemaal geen pijn heeft gedaan, dan zou ik liegen; maar misschien minder pijn dan anderen in dergelijke omstandigheden voelen. Uit jouw briefGa naar voetnoot17. putte ik enige hoop, want je schreef dat Froben met meer graagte mijn werk zou drukken als N. in de kosten zou participeren, alsof je de suggestie wilde wekken dat hij het zou drukken. Nu begrijp ik dat ik en mijn werk niet zo belangrijk zijn dat er in die zo grote verscheidenheid aan boeken een plaatsje gevonden kan worden voor een zo klein boekje, tenzij het bij de eerste roep van de veilingmeester al uitverkocht zou worden. Overigens zou uitgeverij Froben het | |
[pagina 24]
| |
boekje wel beter verkoopbaar hebben gemaakt, zoals met mijn Somnium gebeurd is, ook in Duitsland, dat zo groot is en zo vol van intellectuelen dat werkelijk alles er aftrek vindt. BeatusGa naar voetnoot18. heeft ginds een gedeelte van mijn Opuscula laten publiceren;Ga naar voetnoot19. daarvan heb ik hier nog geen enkel exemplaar gezien. Ongetwijfeld schat ik mezelf helemaal fout in. Want ik wist wel dat ik niet in de stalles bij de senatoren zat, maar ik dacht - of wenste - dat ik wel opgeklommen was naar de voorste veertien rijen der ridders, en nu merk ik dat ik bij de plebejers van de achterste rijen zit.Ga naar voetnoot20. Hoe waar is het dat vermogens het onderscheid der standen bepalen, ook in onze maatschappij! Kijk, zo diep zijn die prachtige kwalificaties als ‘een zeer beroemd universeel geleerde’ dus gevallen. Ook hier moet de fortuin maar op toezien; wie daarmee het minst te maken hebben, die zijn pas echt gelukkig. Op geen enkele manier kon ik onder een reis naar Spanje uit komen; ik denk dat ik morgen of overmorgen op weg ga. Christus geve dat mijn reis voorspoedig verloopt. Ik vertrek eerst naar Engeland, en zowel daar als in mijn vaderland zal ik voor je doen wat vrienden voor elkaar moeten doen. Ik bid Christus dat hij je nog heel lang bewaart in goede gezondheid en in voorspoed: waar ik me ook zal bevinden, ik houd je op de hoogte van mijn wederwaardigheden. Het ga je goed, mijn leraar, en denk altijd aan onze vriendschap; beveel me aan bij Christus, wiens ijverige dienaar je bent. Doe de groeten van mij aan Beatus en aan Froben. 10 mei 1523, Brugge |
|