De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1348 Aan [Georgius Spalatinus]
| |
[pagina 356]
| |
schap niet in gevaar gebracht. Het is ook niet schadelijk geweest voor de zaak van het evangelie, die ik naar beste kunnen oprechter steun dan wellicht sommigen menen. Wij zetten ons voor dezelfde zaak in, maar de werkwijzen zijn ongelijk. Moge het Gods wil zijn, dat alles bijdraagt tot de glorie van Christus. Want daarin ligt ons heil. Over de geest van Luther heb ik nooit een oordeel durven geven, maar ik heb mij er vaak zorgen over gemaakt, dat zijn bewonderde hoogmoed en zijn brutale scheldpartijen het evangelie, dat gelukkig weer opnieuw in kracht toeneemt, schade zouden kunnen toebrengen. Wat heeft zo'n grote laster tegen de koning van Engeland,Ga naar voetnoot1. de meest godsvruchtige vorst van dit moment, voor zin? De verdenking van vleierij zij verre van mij. Ik bezit niets van hem en ik verlang niets van hem.Ga naar voetnoot2. Hij heeft onder druk geschreven en de kwestie als een heilige zaak beschouwd. Voor hem gold Luther als het meest gevaarlijke dier en hij is overreed door mensen bij wie het geen verbazing wekt dat zij de koning bedriegen. Want ik geef nu toe dat hij bedrogen is. Als Luther nu zijn bedoeling was nagegaan, die waarlijk christelijk is, zou hij hem van harte de beledigingen vergeven hebben. De koning heeft ze niet tegen Luther geschreven, maar tegen degene die hij, door anderen overreed, als zodanig beschouwde. Als Luther zonder de koninklijke waardigheid te beledigen met sterke, nauwkeurige en zuivere argumenten geantwoord had, zou hij zo'n grote vorst niet tegen zich opgezet hebben en waren niet zoveel mensen van hem afgevallen. Was het Gods wil maar, dat hij wat zachtmoediger zou worden. Wat is dat trouwens voor een voorwoord waarin hij de Annotationes van MelanchthonGa naar voetnoot3. prijst! Hoeveel arrogantie bevat het! Bang ben ik niet voor Luther, maar er zijn twee zaken die mij verontrusten. Als Luther ten val zou komen, zou geen God en geen mens met de monniken nog overweg kunnen. Ten tweede kan Luther niet omkomen zonder dat met hem een groot deel van de evangelische zuiverheid vergaat. Een van de brieven aan zijn vrienden die tegen mij gericht is en veel bitterheid bevat, heb ik onder ogen gekregen.Ga naar voetnoot4. Ik weet dat enkele lieden deze man ophitsen. Maar het zou een teken van evangelische wijsheid zijn geweest geen oordeel over mij en tegen mij uit te spreken. Dan was men eerder de waarheid te weten gekomen. Als ik naar wereldse zaken streefde, zou ik niets liever willen dan dat hij met zijn aanhangers uiterst verbitterd tegen mij schreef. Maar de feiten zelf zullen bewijzen dat ik iets dergelijks niet van plan ben. Als ik | |
[pagina 357]
| |
in strijd met het evangelie had willen handelen, zou ik gouden bergen bezitten. Omdat ik zoiets niet deed, heb ik van alles geleden en doorstaan. Luthers vrienden denken bij veel kwesties onvoldoende na over wat gedaan moet worden. Zij volgen ook geen raad op. Ik zou Luther zelf willen schrijven, als mijn moeite niet vergeefs was en zij mij bovendien schade toebracht en een verbanning bezorgde. Daarom bid ik alleen tot Christus, dat hij onze onbedachtzaamheid en dwaasheid tot zijn glorie bestemt. Ik wilde ook naar je toe komen, als de weg niet zo lang was. Mijn ziekte staat mij bijna geen reis toe. Ik verzoek je vriendelijk mij bij onze genadigste heer, de doorluchtige keurvorst van Saksen, voor wie ik een grote en oprechte sympathie heb, welwillend aan te bevelen. Het ga je goed. Bazel, op de dag vóór het feest van Gregorius, 1523 Erasmus |
|