De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1347 Aan Joost Vroye
| |
[pagina 343]
| |
Erasmus van Rotterdam groet Joost Vroye, een man naast zijn juridisch beroep in alle opzichten zeer geleerdZoals het bericht van de dood van Jan de Neve, ons beider vriend, mij diep bedroefd stemde, zo bracht het mij ook een heilzame waarschuwing. Want het verlies van zo'n bijzondere vriend kan ik moeilijk verdragen, vooral omdat hij zelf om veel redenen zonder meer een heel lang leven verdiende. Opnieuw waarschuwt zo'n plotselinge dood ons allemaal, dat niemand in die toestand moet willen leven waarin hij niet wil sterven. Want uit brieven van zijn vrienden leid ik af dat hij met zijn vrienden opgewekt en aangenaam gedineerd had. Toen hij de trap besteeg die ik zo vaak betreden heb (want hij was naar mijn kamer verhuisd),Ga naar voetnoot2. werd hij weldra om ongeveer tien uur door een plotselinge ziekte bevangen en leefde na deze aanval nog zes uur. Ik weet trouwens niet, of men die dood als plotseling moet zien, omdat hij al zo veel jaren met verlamming te maken had. Naar mijn mening was hij te veel afhankelijk van de geneesmiddelen, waarvan hij veel kennis had, want met welk deel van de vrije kunsten had die man zich niet met veel succes beziggehouden? Zo groot was de vaardigheid van zijn geest. Daarom placht ik soms in persoonlijke gesprekken tegen De Neve te zeggen dat zijn talent een slechte huisvesting had. Zijn intelligentie verdiende in elk geval een gelukkiger verblijfplaats. Aan de andere kant verdiende zijn geest niet met alledaagse zorgen besmet te raken, maar eenmaal daarin verstrikt kon hij zich niet losmaken. Wat een succes had hij met zijn taal, hoe vaardig en ervaren was zijn redenaarstalent, als hij over een ernstig onderwerp moest spreken! Wat een charme, wat een scherpzinnigheid, als hij met grappen of geestigheden wilde schertsen! En dan wat een oprecht karakter, hoe aangenaam was het met hem om te gaan. Hoe vriendelijk was hij voor een vriend, hoe goed bewaarde hij een toevertrouwd geheim, hoe keurig gedroeg hij zich. Eén ding miste ik bij hem, om niet te hoeven zeggen dat er aan De Neve geen smet kleefde: hij was in vijandschappen hardnekkiger dan mij lief was.Ga naar voetnoot3. Hij liet deze niet gemakkelijk ontstaan, maar als ze er eenmaal waren, maakte hij er met tegenzin een eind aan. Alleen hierover was er soms tussen zulke eensgezinde geesten, zoals je weet, enige onenigheid. Ik kon hem er niet van overtuigen, hoe gemakkelijk soms vriendelijk toespreken bittere vijandschappen kon beëindigen, ook al is dat Griekse spreekwoord waar: ‘Zwijgen heeft aan veel vriendschappen een eind gemaakt.’Ga naar voetnoot4. Ik had de gewoonte hem een verhaal te vertellen over John Colet, een man | |
[pagina 344]
| |
die een eeuwigdurende herinnering verdient.Ga naar voetnoot5. Hij kon erg slecht overweg met zijn oom, een heel oude man met een meedogenloos karakter. De strijd ging niet om geitenwol of, zoals ze zeggen, om de schaduw van een ezel,Ga naar voetnoot6. maar om een grote som geld, zo groot dat zelfs een zoon daarvoor zijn vader de oorlog zou verklaren. Colet stond op het punt te gaan dineren bij de eerwaarde William,Ga naar voetnoot7. aartsbisschop van Canterbury, en nam mij in een boot mee. Intussen las hij uit mijn Enchiridion over een middel tegen boosheid en vertelde toch niet waaróm hij dat las. De tafelschikking viel toevallig zo uit, dat Colet met een somber gezicht recht tegenover zijn oom zat zonder iets te zeggen en te eten. Maar de aartsbisschop heeft in dit opzicht een zekere handigheid; hij zorgt namelijk dat niemand bij de maaltijd somber gestemd is en past daar zijn gesprekken aan ieders verlangen aan. Daarom werd een gesprek aangesneden over het vergelijken van leeftijden. Daardoor ontstond er een conversatie tussen lieden die tot dan toe gezwegen hadden. Ten slotte begon de oom als een oude man op te scheppen, dat hij op zo'n hoge leeftijd nog zoveel kracht had. Na de maaltijd voerden zij zonder de rest nog een gesprek. Toen Colet met mij de boot weer had opgezocht, zei hij: ‘Ik zie dat je gelukkig bent, Erasmus.’ Verbaasd vroeg ik, waarom hij een diep ongelukkig iemand gelukkig noemde. Toen vertelde hij mij hoe woedend hij op zijn oom was geweest, zo erg zelfs dat hij besloten had alle grendels van christelijke zelfbeheersing open te breken, genegenheid voor de familie aan zijn laars te lappen en met hem openlijk oorlog aan te gaan. Om die reden had hij, op zoek naar een middel tegen woede, mijn Enchiridion ter hand genomen en dit had hem voordeel opgeleverd. Na dit gesprek dat aan het diner was begonnen, werd weldra aan weerszijden de verbittering verdreven, zodat door tussenkomst van de aartsbisschop de hele kwestie tussen hen terstond werd opgelost. Door dit soort voorbeelden bij hemGa naar voetnoot8. te vermelden kwam ik niet veel verder. Maar met hoeveel voortreffelijke eigenschappen compenseerde hij deze vlek die hij van nature had! Ik ga hier niet verder proberen jou, beste Joost, een even verstandig als geleerd iemand, te troosten met de dood van een vriend. Je wist immers dat je een sterfelijke vriend had, zoals een heiden over zijn zoon zei: ‘Ik wist dat ik een sterveling had voortgebracht.’Ga naar voetnoot9. Wie denkt dat het ongelukkiger is te | |
[pagina 345]
| |
sterven na zijn geboorte dan geboren worden om te sterven, lijkt mij vervreemd van iedere filosofie, omdat beide evenzeer tot de natuur van de mens behoren. Maar het is wonderlijk te zeggen hoe het volk een plotselinge dood verafschuwt, zelfs zo dat men niets vaker en intenser met gebeden tot God en de heiligen probeert af te wenden dan een plotselinge en onverwachte dood. Plotseling sterven komt zowel bij godsdienstige als niet godsdienstige mensen voor. Herodes kwam om, toen hij plotseling door een engel werd geslagen.Ga naar voetnoot10. De priester Eli, een vroom iemand, overleed, toen hij van een bankje voorover viel.Ga naar voetnoot11. Slecht overlijden is huiveringwekkend, plotseling overlijden niet. Deze bijgelovige angst van stervelingen beeldt zich vruchteloze middelen in: een beeld van Christoffel, vaste schietgebedjes tot de Moedermaagd en bepaalde woorden en tekens die op magie lijken. Hoeveel beter zouden degenen die voor een plotselinge dood zo bang zijn, er aan doen als zij de hemelingen om een goed leven zouden bidden! Want wat is dwazer dan het verbeteren van zijn leven uit te stellen tot de dood? Hoe weinig mensen raken door een lange ziekte verbeterd - als het al bij enkelen gebeurt! Over niemand moet men wanhopen. Maar toch leert iemand het christendom pas laat kennen als hij wat hij leert, niet meer in praktijk kan brengen. Op een laat tijdstip gebruikt hij het middel van de biecht, als zijn ziel al aan de rand van zijn lippen is. ‘Geef mij,’ zeggen ze, ‘oprecht berouw en een zuivere biecht, voordat ik sterf.’ En dit vragen ze soms aan de heilige Barbara of Erasmus. Zeg me, wat verlangen die mensen anders dan ‘Laat mij een slecht leven leiden en zorgt u dat ik goed sterf?’ Van hun begane zonden willen zij geen afkeer hebben, behalve bij het uur van hun dood. Ze willen van hun zonden genieten, zolang ze gezond zijn. Anders zouden ze tot Christus en niet tot Barbara zeggen: ‘Geef dat ik nu al mijn zonden haat, geef mij om wat ik heb begaan droefheid die mij heil brengt, geef dat ik altijd een bittere herinnering aan mijn vroegere fouten heb, geef mij zolang ik gezond ben dat ik één keer zo biecht dat ik daarna geen biecht meer nodig heb.’ Sommigen laten zelfs God met name weten op welke manier zij willen sterven en hoeveel maanden zij bedlegerig willen zijn. Hoeveel christelijker is het intussen ons leven alleen maar zo in te richten, dat wanneer eenmaal de laatste dag gekomen is, hij ons niet onvoorbereid overvalt en wij de rest aan het oordeel van de hoogste God overlaten. God weet waar iedereen de meeste baat bij heeft. Alle mensen worden op dezelfde manier geboren; wat sterven betreft is er een grote verscheidenheid. Laat hij kiezen wat hij maar wil. Wie goed geleefd heeft, kan niet slecht sterven. Indien het een godsdienstig iemand | |
[pagina 346]
| |
vergund was een manier van sterven uit te kiezen, zou naar mijn mening een plotselinge dood het meest wenselijk zijn, die ons midden in het uitvoeren van goede werken onaangekondigd naar de hemel voert. Hoeveel tijd gaat nu verloren voor wie ziek is en, of hij wil of niet, zich laat beheersen door de kwalen van zijn lichaam ten koste van zijn vrome plichten. Hij studeert niet, geeft geen onderwijs, preekt niet, bezoekt geen zieken en werkt niet met zijn handen om de armoede van zijn broeder te verlichten; maar intussen is hij anderen eerder tot last, van wie de naastenliefde niet wilde dat zij deze zouden dragen. Men vertelt dat de franciscaan Dietrich,Ga naar voetnoot12. die in Leuven overleed - zoals je weet een geacht, vroom en integer iemand -, toen hij voelde dat zijn lichaam door vermoeidheid belast werd en daardoor vermoedde dat de dood zou volgen, gewoonlijk tot zijn medebroeders zei: ‘Moge God, wanneer het hem goeddunkt, mij hiervandaan ineens wegnemen om te voorkomen dat ik door een langdurige ziekte mijn medebroeders last bezorg.’ Een rechtschapen man wil tijdens zijn leven niemand zoveel tot last zijn, dat hij zelfs met zijn dood niemand wil opzadelen. Wat hij wenste, gebeurde. Op de dag van zijn overlijden had hij twee keer gepreekt, de mis opgedragen en de plechtige liturgie bijgewoond. Hij zat aan bij het middagmaal; tegen het eind ervan vroeg hij toestemming weg te gaan waarbij hij zei dat hij zich wat misselijk voelde. Alleen ging hij naar zijn cel en men dacht dat hij ging rusten. Toen hij na lange tijd niet verscheen, gingen de medebroeders zijn cel binnen en troffen hem in zijn bed, gekleed en al, dood aan, maar het leek alsof hij sliep. Wie zou niet van mening zijn dat die dood gelukkiger is dan een lang ziekbed? ‘Maar er ontbreken ceremonies, wijwater, een heilige kaars, heilige olie, een kruisteken, een menigte schreeuwers of zelfs weeklagers.’ Ik zal hier niet zeggen dat deze zaken soms niets anders doen dan het onaangename van de dood te verdubbelen. Ik zal alleen maar antwoorden dat op deze manier de eunuch van koningin Kandake gedoopt is.Ga naar voetnoot13. Ik denk dat degenen die door de apostel Paulus zijn gedoopt, niet anders gedoopt zijn. Is ons doopsel soms succesvol, omdat het met zoveel ceremonies wordt toegediend? Het is erbarmelijk, zeggen zij, in eenzaamheid te sterven. Maar voor een stervende is toch één engel voldoende om zijn ontglipte zieltje naar de hemel te brengen. Soms zijn mensen aanwezig die de stervende troost bieden, maar vaker verergeren de aanwezigen zijn pijn en wanhoop: een knorrige echtgenote, ongehoorzame kinderen, vrienden met wie hij gedobbeld, gedronken en bordelen bezocht heeft, een minnares of een vijand die hem beledigd heeft. | |
[pagina 347]
| |
Jij kent dat raadslid uit Mechelen, een vriend en leeftijdgenoot van de arts Bogardus.Ga naar voetnoot14. Want beiden bereikten een hoge leeftijd. Maar de bekende GronsellusGa naar voetnoot15. overtrof hen met een paar jaar, zoals ik uit een gesprek met hen te weten kwam. Ik maakte soms van zijn gastvrijheid in Mechelen gebruik. Daar vernam ik van zijn zonen dat hij, toen hij al bedlegerig was (want hij overleed eerder door ouderdom dan door ziekte) zijn verwanten die bij hem de nacht wilden doorbrengen beval weg te gaan om te slapen. ‘Het is niet nodig,’ zei hij ‘dat iemand omwille van mij belast wordt. Ik kan zelfs gemakkelijk alleen sterven, omdat ik namelijk gereed ben wanneer God mij ook maar zal roepen.’ Woorden die echt een christen waard zijn! Toen ik in Rome verbleef,Ga naar voetnoot16. vertelde men dat iemand uit SaksenGa naar voetnoot17. met een paar vrienden daar om een godsdienstig motief gekomen was. Toen deze bij de priester bij wie hij gebiecht en zijn geweten ontlast had, was opgestaan, knielde hij voor een altaar neer, steunde op zijn staf en bad met de handen ineengeslagen. Toen zijn vrienden wilden weggaan, verbaasden zij zich dat hij zo lang bleef bidden. Omdat de man er geen eind aan maakte, trokken ze aan hem en terwijl zij hem erop wezen dat het tijd was om weg te gaan, ontdekten zij dat hij dood was, maar volledig leek op iemand die aan het bidden was. Artsen zeggen dat een plotselinge en heftige verandering in de gemoedstoestand de dood teweegbrengt. Ze vertellen dat dit een vrouw is overkomen die treurde omdat zij door een onjuist gerucht ervan overtuigd was dat haar zoon in een oorlog was gesneuveld. Toen haar zoon tegen de verwachting ongedeerd haar huis was binnengegaan, veroorzaakte hij haar plotselinge dood. Hetzelfde lijkt die eerdergenoemde man te zijn overkomen. Er was een groot verdriet over zijn begane zonden aan voorafgegaan. Vanwege zijn vertrouwen op vergeving was er een even grote vreugde op gevolgd. Vandaar een plotselinge dood. ‘Hij is dood,’ zeggen ze, ‘zonder licht, zonder kruis, zonder God.’Ga naar voetnoot18. Wie zou deze dood, die verreweg het gelukkigst is, niet verkiezen? Zoals wij lezen, is geen van de apostelen of vroege leerlingen, die Christus bij uitstek liefhad, door ziekte omgekomen, maar allen zijn een gewelddadige dood gestorven zoals Christus zelf. Ik ben nu van mening dat deze wijze van sterven hun als een groot geschenk is gegeven. Hun hele leven werd besteed aan het evangelie, juist de dood bezorgde hun zeer veel roem | |
[pagina 348]
| |
en kende heel weinig foltering. Want wat bezorgt meer vreugde en minder droefheid dan de dood van een martelaar? En hoeveel ziekten zijn er dan waar stokken, haken, bijlen en kruisen het tegen afleggen? Hoeveel jaren hebben talloze mensen te lijden van jicht, van ontsteking van de nieren en de blaas, en van niersteen - mijn beul? Welk kruis is te vergelijken met de marteling van pleuritis? Wanneer de wetten het meest wreed zijn, vierendelen zij een levend iemand al voordat zij de vitale delen bereiken. Ik ben geneigd te geloven dat iemand wiens lichaam per ledemaat wordt verminkt, minder van folteringen zal merken dan degene die een niersteen tekeer voelt gaan aan de binnenkant van zijn ribben en rond de nauwe aders die de medici mesaraischGa naar voetnoot19. noemen. Tot de zwaarste kwellingen die een plotselinge dood veroorzaken, rekenen de medici uit de oudheid trouwens in de eerste plaats de blaassteen, Deze is wellicht heftiger, omdat hij bijna niet te genezen is, tenzij je een geneesmiddel wilt dat verschrikkelijker is dan de dood, meestal de dood zelf. De kwaal die hier het dichtst bij komt, is in elk geval de niersteen, als deze nogal pijnlijk aanhoudt. Mij zoekt hij in elk geval steeds weer op en zijn aanval is zo gevaarlijk, dat als iemand Erasmus haat, hij terecht niet langer zijn vijand is, omdat zijn haatgevoel natuurlijk door zoveel ellende verzadigd is. Verder brengt de niersteen zo'n meedogenloze kwelling teweeg, dat hij een lichaam hoe gezond en sterk dit ook is, soms binnen drie dagen doodt. En als de pijn afneemt, neemt hij af om weldra nog heftiger tekeer te gaan. Wat is dit anders dan herhaaldelijk de dood opnieuw proeven? En wie zou wensen weer tot leven te komen, als hij kort daarop weer zal sterven? Daarom hebben belangrijke schrijvers niet zonder reden gezegd dat een plotselinge dood het hoogste levensgeluk is. Veel voorbeelden hiervan noemt Plinius in het zevende boek, hoofdstuk 53. Maar veel meer voorbeelden leveren de gebeurtenissen uit het dagelijks leven. Toch lijken die mensen het gelukkigst, die met een geweldige vreugde hun laatste adem plotsklaps uitbliezen. Maar het allergelukkigst zijn zij die na lange jaren in voorspoed geleefd te hebben bij een even aangename als eervolle gebeurtenis plotseling zijn overleden. Zo heb ik gehoord dat sommigen, terwijl ze de mis opdroegen, preekten of zich op het overdenken van hemelse zaken gericht hadden, door een plotselinge dood zijn overvallen. Er zijn mensen die denken dat een goed leven beter is dan een lang leven. Aan de andere kant rekenen mensen een hoge leeftijd tot het hoogste goed. Ik kan mij niet tot de gelukkigen rekenen - want ik denk dat er nauwelijks iemand leeft die minder aan het toeval te danken heeft -, hoewel ik een flink deel van mijn ellende om maar eerlijk te zeggen aan mijn eigen onnadenkendheid te | |
[pagina 349]
| |
wijten heb. Over een hoge leeftijd kan ik niet klagen, want ik ben niet ver meer van mijn zestigste levensjaar.Ga naar voetnoot20. Als een astroloog of een handlezer mij als jongeman zo'n hoge leeftijd beloofd had, zou ik hem nooit geloofd hebben. Ik denk dan ook dat ik telkens als ik mij vergelijk met hen die minder jaren geleefd hebben, nog redelijk levendig ben. Ik overlijd voortijdig, als ik mij met de heilige Hieronymus vergelijk of met Varro. Deze schreef toen hij tachtig jaar was, zijn werk De re rustica en hij schreef het zo, dat eruit blijkt dat hij nog in een opgewekte stemming heeft verkeerd en genoegen heeft beleefd aan de wetenschap. Ik vergelijk mij liever met mensen die zoveel korter hebben geleefd, als zij mij in geleerdheid hebben overtroffen. Over mensen als Lucanus en PersiusGa naar voetnoot21. zal ik het niet meer hebben. Vergilius overleed in zijn eenenvijftigste jaar; Ovidius werd niet veel ouder;Ga naar voetnoot22. Cicero in zijn vierenzestigste jaar. Ook deze begaafde personen reken ik tot de stervelingen. Maar meer recente voorbeelden raken mij dieper. Ik reken Lorenzo VallaGa naar voetnoot23. tot degenen die een eeuwige herinnering bij het nageslacht hebben verdiend. Hij schijnt overleden te zijn voordat hij de ouderdom bereikte. Ermolao Barbaro,Ga naar voetnoot24. allesbehalve een barbaar, bereikte een normale ouderdom en ging lang voordat hij stokoud was heen. Pico della Mirandola en Angelo Poliziano (wat een sieraden van hun tijd!) overleden nog in de kracht van hun leven.Ga naar voetnoot25. Als je de geschriften van de ouden opslaat, zul je ontdekken dat veel literaire beroemdheden tot op hoge leeftijd geleefd hebben; in onze tijd kun je er heel weinig aantreffen. Met moet dit óf aan de ouder wordende wereld toeschrijven óf aan het feit dat men zich nu met meer slijtage geleerdheid verwerft. Ik kom nu bij hen die ik een paar jaar eerder het geluk had te ontmoeten. Toen ik voor het eerst naar Italië ging, was Filippo Beroaldo uit Bologna al gestorven. De herinnering aan hem was toen nog buitengewoon levendig en gunstig. Toch was hij, toen hij overleed,Ga naar voetnoot26. jonger dan ik nu ben. Een familielid met dezelfde naam en voornaam die mij aan hem herinnerde, zag ik in Rome. Het was een jongeman met een heel vriendelijk karakter, in geschrift en geleerdheid deed hij niet voor de oudere Beroaldo onder en naar het oor- | |
[pagina 350]
| |
deel van velen onder wie ik zelf, overtrof hij hem zelfs. Het lot heeft deze jongeman van de aarde weggerukt.Ga naar voetnoot27. In Bologna gebeurde het dat ik voor het eerst Scipio Fortiguerra zag, een man van een verborgen en volmaakte geleerdheid. Maar hij was zo wars van uiterlijk vertoon, dat als je hem niet aanspoorde je zou zweren dat hij ongeletterd was. Ik raakte daarna in Rome beter met hem bekend. En hij overleed, nauwelijks meer dan 42 jaar oud.Ga naar voetnoot28. In Padua zag ik geen beroemdheid (ik heb het alleen over de doden), afgezien van Rafaele Regio, een zeer oude man, maar zijn hoge leeftijd was nog ‘pril en groen’.Ga naar voetnoot29. Hij was toen, denk ik, meer dan zeventig jaar.Ga naar voetnoot30. En toch was geen winter zo streng, of hij ging 's morgens om zeven uur naar Marcus Musurus die Grieks doceerde en in een heel jaar nauwelijks vier dagen zijn openbare lessen onderbrak. Jongelieden konden de kou van de winter nauwelijks verdragen, maar verlegenheid noch winter hielden de oude man van de gehoorzaal af. Musurus echter overleed voor het bereiken van de ouderdom,Ga naar voetnoot31. nadat hij door de welwillendheid van paus Leo aan zijn ambt van aartsbisschop begonnen was. Van oorsprong was hij een Griek, hij kwam immers uit Kreta, maar hij was verbazingwekkend bedreven in het Latijn, wat zelden een Griek is gelukt met uitzondering van Theodorus Gaza en Janus Lascaris, die nog onder de levenden is. Verder was hij niet alleen een groot liefhebber van de hele filosofie, maar ook voorbestemd voor de hoogste posities, als het hem vergund was geweest te blijven leven. Op een zekere dag ging ik bij hem thuis dineren; daar was ook zijn stokoude vader aanwezig, die alleen maar Grieks kende. Toen bij het handen wassen, zoals gebruikelijk, de een aan de ander het water doorgaf, nam ik om de tijd wat te vullen, de hand van de vader en zei in het Grieks: ‘Wij zijn twee oudjes.’ Bijzonder opgewekt waste hij met mij zijn handen. Ik was trouwens op dat moment nauwelijks veel ouder dan Musurus.Ga naar voetnoot32. Musurus omarmde nu Zacharias,Ga naar voetnoot33. een bijzonder geleerde jongeman, en zei: ‘Wij zijn twee jongeren.’ In Venetië ontmoette ik de patriciër Paolo Canal, een jongeman voor de hoogste posities voorbestemd, als de dood die talentvolle man het aardse be- | |
[pagina 351]
| |
staan niet misgund had. Hij overleed aan tuberculose, toen ik daar verbleef.Ga naar voetnoot34. Mijn gastheer Aldus Manutius overleed vele jaren later,Ga naar voetnoot35. niet veel jonger dan zeventig jaar, maar toch met een wonderlijk jeugdig enthousiasme voor de letteren. Pietro CottaGa naar voetnoot36. zag en hoorde ik alleen maar bij een maaltijd; hij was in de bloei van zijn leven, een even bescheiden als geleerd iemand. In Rome trof ik Pietro Marso, die eerder bejaard dan beroemd was. Hij was niet ver van zijn tachtigste af en zijn geest bloeide in een vitaal lichaam. Mij leek hij een rechtschapen en integer iemand en ik moest hem wel om zijn ijver bewonderen. Op zo'n hoge leeftijd schreef hij commentaren op De senectute en een paar andere werken van Cicero. Men kon bij hem duidelijk enkele sporen van een oude generatie zien. In dezelfde stad maakte ik kennis met Petrus PhaedrusGa naar voetnoot37. en raakte gesteld op hem. Hij was eerder om zijn tong dan om zijn pen beroemd. Bij het spreken had hij zowel een opvallende woordenschat als bijzonder gezag. Een groot deel van zijn succes is het feit dat hij in Rome naam heeft gemaakt. Zijn eerste bekendheid kreeg hij door een tragedie van Seneca, getiteld Hippolytus, waarin hij de rol van Phaedra vertolkte op het plein voor het palazzo van kardinaal RaffaeleGa naar voetnoot38. van de San Giorgio. Zo heb ik het van de kardinaal zelf gehoord; zodoende kreeg hij ook de bijnaam Phaedrus. Als ik mij niet vergis, overleed hij toen hij nog geen vijftig was; hij werd de Cicero van zijn tijd genoemd. Slechts bij één gelegenheid lukte het mij Girolamo Donato te zien.Ga naar voetnoot39. Later had ik geen mogelijkheid hem te ontmoeten. Hij was een oude man, maar met een heel vitaal lichaam, iemand die vanwege de bijzondere vaardigheid van geest niet alleen voor de letteren, maar voor iedere openbare functie geschikt was. Engeland ligt ver van Italië, maar het ligt door de waardering die men daar voor geleerden heeft, heel dichtbij. Hoeveel oude vrienden mis ik hier! Allereerst Andrea Ammonio uit Lucca, lieve hemel, wat een snel intellect en betrouwbaar geheugen bezat hij! Wat een superieure geest was hij toen, hoe onbekend met afgunst en laaghartigheid! Hij die door zijn talenten en de bijval van alle vorsten aanzien genoot en voor de belangrijkste posten voorbestemd was, werd door een plotselinge dood weggenomen, minder dan | |
[pagina 352]
| |
veertig jaar oud.Ga naar voetnoot40. Ik voor mij kan, telkens als ik me herinner hoe aangenaam mijn omgang met hem was, niet nalaten over zijn heengaan te treuren. Tot deze vriendenkring behoorde ook Johannes Sixtinus uit Friesland, die kort daarop overleed, maar ouder was dan Ammonio.Ga naar voetnoot41. Met zijn lichaam had hij overigens de leeftijd van NestorGa naar voetnoot42. kunnen bereiken, als een hevige ziekte hem niet had overvallen. Zijn geest was voor alles inzetbaar, zijn geheugen snel en vasthoudend. Naast de kennis van beide rechten, die hij als reisgeld beschouwde, was er geen vak waarmee hij zich niet succesvol heeft beziggehouden. Na hen kwam John Colet, deken van de kerk in Londen, die overleed toen hij ongeveer 52 jaar oud was.Ga naar voetnoot43. Het is toch niet nodig zijn buitengewone gaven op te noemen, omdat ik hem in mijn brievenGa naar voetnoot44. voldoende beschreven heb, en dat naar waarheid? Want ik heb de man vele jaren van zeer nabij gekend. Niet lang daarna overleed William Grocyn,Ga naar voetnoot45. die naast zijn beroep van theoloog in elk soort wetenschap tot aan het pedante toe bijzonder bedreven was. Hoewel hij een hoge leeftijd bereikte, liet hij geen geschriften na. Getroffen door een verlamming overleefde hij ongeveer een jaar zichzelf. Van mijn Duitse vrienden mis ik niemand behalve Johann Reuchling, die in bloeiende, maar toch normale ouderdom overleed.Ga naar voetnoot46. Hij had nog langer de algemene wetenschappen van dienst kunnen zijn, als de hemelingen niet besloten hadden enkele levende wezens te scheppen die niets anders doen dan schade toebrengen. Een rund ploegt, een paard draagt en een schaap graast. Wat doen horzels, luizen, adders en Spaanse vliegen?Ga naar voetnoot47. Daarbij kwam nog de algemene ellende van de oorlogen.Ga naar voetnoot48. Was het maar mogelijk HuttenGa naar voetnoot49. aan deze lijst toe te voegen! Na het maken van deze rondgang keer ik nu naar Leuven terug. Daar heb ik drie dagen genoten van het gezelschap van Christophe de Longueil, afkomstig uit Brabant. Want men zegt dat hij in Mechelen geboren is. Onlangs | |
[pagina 353]
| |
is hij in Venetië overleden, ongeveer dertig jaar oud.Ga naar voetnoot50. Als jongeman was hij voorbestemd voor de humaniora en werd hierin op jonge leeftijd met succes geschoold. Hij zou tot de beroemdheden behoren, als het hem vergund was langer te leven. Als laatste van allen heeft De Neve ons verlaten. Dit is de manier waarop soldaten gewoonlijk over daden van befaamde veldheren vertellen en op grond van hun voorbeelden zich voorstellen wat er zou kunnen gebeuren. En zo blijven wij over. Wat zei ik, blijven wij over? Ik, want ik heb het over mijzelf, ik leef, zoals men zegt, langer dan de levensdraad;Ga naar voetnoot51. ik zou gelukkig zijn, als ik als met de herinnering aan wat ik heb meegemaakt weer een jonge volwassene zou kunnen worden. Weliswaar is deze wens ἀνϵμώλιονGa naar voetnoot52. - want ik gebruik dit Homerische woord graag -, maar niets kwelt mij zo hevig. Gewillig volg ik waar de algemene gang van de natuur mij roept. Over de duur van mijn leven klaag ik niet, het overkwam mij tegen mijn verwachting in. Niettemin kon ik door de sympathie van mijn vrienden, die ik door de toewijding aan mijn werken over de hele wereld in groten getale maakte, heel wat jaren tot rust komen, ware het niet dat ik, zoals met een Grieks spreekwoord wordt gezegd, als een mus in de pekGa naar voetnoot53. in deze tragische eeuw was beland. Hoe minder geluk mij hier overkomen is, des te meer zal ik dat, naar ik vol vertrouwen hoop, in een andere wereld hebben. Toch was ik liever voor mijzelf dan voor anderen ongelukkig. Sommige mensen zijn voor zichzelf geboren en leven voor zichzelf. Ze zijn ieder ander tot last, alleen voor zichzelf gelukkig en bewijzen niemand een weldaad behalve als ze overlijden. Zelfs dan houdt hun geest niet op lastig te zijn. Ze belasten hun nakomelingen met dodenrituelen, gebeden, plechtigheden, ceremonies, kleding en lawaai van klokken, zodat zelfs de doden voor de levenden overlast veroorzaken. Ik zou liever aan de werken van Heracles willen bezwijken. Wat de aard van de dood betreft - het meest kwellende dat er is - troost ik mij met het feit dat hij volstrekt niets besmettelijks heeft, terwijl minder ernstige lichaamsgebreken, zoals oogontsteking en stotteren degene met wie men samenleeft, raken. Wie lijdt aan niersteen, heeft als enige pijn en verkeert als enige in gevaar. Geen kwelling is zo groot, dat de menselijke natuur haar niet kan verdragen, als zij eraan gewend is geraakt en vooral een sterke geest helpt. Bij Euripides zegt Electra, zoals men van een vrouw niet zou verwachten:Ga naar voetnoot54. | |
[pagina 354]
| |
Er is niets zo vreselijks om zo te zeggen,
Geen lijden noch door een god gezonden ongeluk,
Waarvan de last de menselijke natuur niet zou kunnen dragen.
Voor zover het mijn geest betreft, denk ik niet dat het kwaad alleen maar milder wordt, als men het onvermijdelijke gelaten verdraagt. Maar ik heb aan de filosofie van het evangelie te danken, dat ik mijn zwakke lichaam voorgoed in handen van Christus heb gegeven. Op dezelfde wijze vertrouwt een zieke wiens leven in gevaar verkeert, zich toe aan arts die hem zalft, schoonwast, opensnijdt en uitbrandt. Ik ben ervan overtuigd dat op welke manier Christus ook deze verblijfplaats van de ziel behandelt, hij dat omwille van mijn heil zal doen. Ik draag hem niets op; laat hij mij slechts redden en doen wat hij wil. Ik weet dat hij niets anders wil dan wat voor mij het beste is. Overigens heb ik bijna geen last meer van hindernissen die anderen verbieden tot hen die langer leven, in gelatenheid te zeggen: ‘Vaarwel en applaudisseer.’Ga naar voetnoot55. Als jongeman heb ik voedsel en drank altijd als geneesmiddel ingenomen en vaak betreurde ik het dat het niet mogelijk was voortdurend zonder voedsel en drank te leven. Nooit ben ik een slaaf van Venus geweest, ik had er naast mijn zo omvangrijke wetenschappelijke werkzaamheden zelfs geen tijd voor. En als een dergelijk kwaad zich voordeed, heeft mijn leeftijd mij al lang geleden van die tiran bevrijd. Daarom is deze leeftijd mij zeer dierbaar. Ik heb steeds een afkeer gehad van ambitie, waar ik nu een beetje spijt van heb. Ik had zoveel eer moeten aanvaarden om mij voldoende tegen minachting te beschermen. Maar ik kon mij toen niet voorstellen dat er zulke monsters in menselijke gedaante bestaan als ik nu ondervind. Nu is het te laat om iets te ambiëren wat ik niet kan bereiken. Ouderdom maakt mensen gewoonlijk op geld belust. Zelfs een geringe mate van deze ziekte heeft tot nu toe mijn geest niet bereikt. En ik hoop maar dat ik mijn uitgaven zo kan regelen, dat er bij mijn overlijden geen eigen geld en schulden overblijven, op een bedrag na dat toereikend is om dit arme lichaam waar dan ook te begraven. Laat het mij verder vergund zijn de last van mijn roem af te leggen voordat ik overlijd. Het is verre van mij ontevreden te zijn over van mijn roem, als roem in het algemeen tenminste iets betekent. Ik heb niet zulke persoonlijke gevoelens bijvoorbeeld voor kinderen, ouders of verwanten, dat zij mij aan dit leven binden. Ik houd zonder onderscheid van allen die Christus liefhebben. Ik moest met mijn innerlijk enige strijd voeren om een zuiver christelijk gevoel aan te nemen tegenover hen die willens en wetens met opzettelijke doortraptheid mij uitschelden, bekritiseren en zelfs mijn dood beramen, | |
[pagina 355]
| |
terwijl ik niets verkeerds gedaan maar mij integendeel verdienstelijk gemaakt heb. Ik heb ook bereikt dat ik niet alleen wraak van mij afzet, maar hun zelfs geen kwaad toewens. Deze mildheid zie ik ook bij soldaten, wanneer een onvermijdelijke dood hen vervolgt. Hoe veel groter is de genegenheid die de filosofie van het evangelie ons moet geven! Nu worstel ik enigszins om in mijn geest een vast vertrouwen op mijn heil te krijgen. Vaak spreek ik met mijzelf hierover, soms wissel ik met mijn geleerde vrienden van gedachten. Maar noch Luthers aanhangers noch zijn tegenstanders komen mij tot nog toe tegemoet. Daarom lijkt het mij het verstandigst om zekerheid hierover op allerlei manieren door gebeden en weldaden aan Christus te vragen, tot aan mijn laatste levensdag, en dan ook het oordeel over deze kwestie aan hem over te laten. Maar dan wel zo dat, hoe klein de hoop op grond van mijn verdiensten ook mag zijn, mijn vertrouwen in hem toch even groot is vanwege zijn onmetelijke liefde voor ons en zijn meest bereidwillige beloften. Met deze filosofie houd ik mij nu bezig, zeer geleerde Van Gavere. Ik zou jou daartoe ook aansporen, als ik niet wist dat jij, even godsdienstig als geleerd, dit alles al lang geleden had overdacht. Je doet je beklag over je gebrekkige gezondheid en je klaagt niet ten onrechte. Jouw talent verdiende in elk geval een betere huisvesting, maar pas op, dat het denken aan ziekte de kwaal niet veel erger maakt. Raadplegen van artsen heeft mijn goedkeuring, te veel van hen afhankelijk zijn wijs ik af. Wil je mijn oude makkers vriendelijk groeten, Jean Desmarez, Dirk van Aalst,Ga naar voetnoot56. Jan van Armentières en Pieter de Corte, die de functies van De Neve hebben overgenomen, en met hen het hele gezelschap van het Collegium Trilingue? Bazel, 1 maart 152[4] |
|