De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 232]
| |
1337a Aan Silvester Prierias
| |
Erasmus van Rotterdam groet Silvester PrieriasUw eerwaarde schreef mij over een brief die een onaangename rook verspreidt,Ga naar voetnoot1. maar ik begrijp niet helemaal wat u daarmee bedoelt. Ik ben u in elk geval om veel redenen dankbaar. Want u schrijft duidelijk en vriendelijk over zaken die voor mij van belang zijn te weten, en u wijst de weg waarlangs ik aan het gevaar dat u voorspelt, kan ontkomen, namelijk als ik enkele passages uitleg. Ik zou u meer dank verschuldigd zijn, als u zo goed was geweest aan te geven wat die passages zijn. Het zou niet nieuw zijn, als men een fout in mijn boeken zou vinden - iets wat ook Hieronymus en Augustinus niet konden voorkomen -, vooral wanneer de meningen zover uiteenlopen. Mijn bedoeling is steeds geweest niet willens en wetens toe te laten dat er iets in mijn boeken voorkwam dat met de orthodoxe leer in strijd was. In Leuven heb ik zoveel jaren doorgebracht en nooit heeft een bevriende of vijandige theoloog mij op iets dergelijks gewezen, hoewel ik hun herhaaldelijk vroeg mij vrijuit aan te spreken, als er iets aan de hand was. Zúñiga gaat in Rome wel heel open en dwaas tekeer en hoewel het mij niet ontgaat welke lieden daartoe aandringen, moet u toch zien wat voor precedent hij schept. Stel dat er in mijn boeken enkele onaanvaardbare passages staan; wat voor precedent is het dan om in zulke onstuimige pamfletten met een gemene schaamteloosheid tegen iemand tekeer te gaan die tot op heden door niemand is veroordeeld? In Leuven is een karmeliet,Ga naar voetnoot2. de man is ronduit krankzinnig, onstuimig en weinig geletterd; er is daar ook een dominicaanGa naar voetnoot3. die precies op hem lijkt. Zij zijn de enigen die mij tegenwerken en van mij, of ik het wil of niet, een aanhanger van Luther maken, hoewel ik als allereerste zo'n onbezonnen daad heb afgeraden.Ga naar voetnoot4. Ik zeg het misschien nogal arrogant, maar eerlijk: als ik zelfs met één korte brief kenbaar had willen maken Luther ook maar een beetje te steunen, had men kunnen zien dat de gemoederen van heel Duitsland, dat beslist zeer | |
[pagina 233]
| |
uitgestrekt is, verhit waren. Aan steun van de vorsten zou het mij dan niet ontbroken hebben. Terwijl ik door zoveel beledigingen van bepaalde lieden getart en door zoveel vleierijen van anderen lastiggevallen ben, heb ik mij nooit kunnen losmaken van eerbied voor de kerk van Rome. Aleandro doet al het mogelijke tegen Luther. Maar als u van de hele kwestie goed op de hoogte zou zijn, heeft Erasmus alleen de kracht en de geest van die partij meer verzwakt dan alle inspanningen van Aleandro. Met tal van persoonlijke en openbare brieven heeft Erasmus de volgelingen van Luther onder druk gezet, hoewel die man veel heeft verkondigd dat dringend noodzakelijk is. Maar van onenigheid moet ik helemaal niets hebben. Ik weet niet of u en de mensen daar bij u hiervan overtuigd zijn. De volgelingen van Luther hier begrijpen het in elk geval; dat ze geen succes hebben, nemen ze mij alleen kwalijk en nu gaan ze met bijtende pamfletten tegen mij tekeer als hun tegenstander. Dat ben ik ook werkelijk, hoewel ik liever zou willen dat het goede van het slechte wordt gescheiden dan dat beide tegelijk ten onder gaan. Zie nu wat voor dank ik van hen ontvang die met zulke verdorven lasterpraat mij bestoken of liever, hoe slecht zij voor hun eigen zaak zorgen. De partij van Luther is nog niet zo uitgeroeid als u daarginds gelooft. Was het maar zo. Want zij doet al mijn wetenschappelijke arbeid te niet. Er zijn ontelbaar veel mensen die grotendeels uit haat tegen de stoel van Rome Luther steunen en zij verlangen niets anders dan een leider. Noch een engel noch een mens zal van mij een opstandeling maken; toch doen zij vastberaden hun best dit te bereiken. De keizer is mij gunstig gezind en ik ben verheugd over het salaris dat ik als zijn raadgever ontvang. Van hem kan ik zeker zijn. Hier heb ik enkele vorsten en koningen die mij zeer welgezind zijn en tevens enkele kardinalen en bisschoppen. Mijn wens is dat mensen als Zúñiga en soortelijke lasteraars mij toestaan orthodox te zijn. Voor u heb ik steeds sympathie gehad. Misschien heb ik in een brief aan Van Hoogstraten gezegd dat er in boeken van u en kardinaal Cajetanus enkele passages niet de goedkeuring krijgen van de Parijse theologen. Hij had toen behalve tegen het concilie van Pisa niets geschreven en u evenmin iets behalve een kort geschrift tegen de eerste stellingen van Luther.Ga naar voetnoot5. Het is niet aan mij over werken van u en uw mensen een oordeel te geven. Maar wat de geleerden vinden, hoor ik hier beter dan u daarginds. Ik heb dit met moeite aan mijn secretaris gedicteerd; ik had zoveel last van een niersteen en van mijn spijsvertering, dat ik zelfs genoeg had van het leven. Ik zou willen dat ik in Rome was, zelfs met verlies van de helft van | |
[pagina 234]
| |
mijn bezittingen. Als mijn gezondheid het mij toelaat, zal ik er zijn. Over de houding van de paus tegenover mij heb ik geen twijfel. Hij is niet iemand die gewoonlijk aan dergelijke beledigingen gehoor geeft. Ik zal ervoor zorgen, dat hij niets van een goed iemand in mij mist. Moge het Uwe Eerwaarde goed gaan; ik beveel mij geheel bij u aan. Bazel, 1523 |
|