De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdErasmus van Rotterdam groet de zeer illustere vorst Ferdinand, aartshertog van Oostenrijk en broer van keizer KarelHet afgelopen jaar, meest integere vorst Ferdinand, was ik begonnen met de Paraphrasis in Evangelium Matthaei,Ga naar voetnoot1. eerder op instigatie van de eerwaarde kardinaal Matthäus van SionGa naar voetnoot2. dan vanwege een persoonlijk besluit. Ten dele omdat juist de verhevenheid van het werk door een zekere eerbied mij van de onderneming afhield en ten dele omdat sowieso allerlei uiteenlopende | |
[pagina 188]
| |
moeilijkheden mij, die mij terdege bewust ben van mijn zwakheid, weerhielden ermee te beginnen. En ik meende dat ik het schrijven van dit soort werken al achter mij had gelaten. Toch hebben op een of andere manier zowel het succes van mijn vroegere stoutmoedigheid als ook het gezag van zeer belangrijke personenGa naar voetnoot3. (het zou voor mij heel onbeleefd zijn aan hun wens niet te voldoen en niet te gehoorzamen aan hun bevelen was ongeoorloofd) mij er weer toe gebracht het evangelie van Johannes op dezelfde manier uit te leggen. Ik was mij ervan bewust, dat de grootsheid van de inhoud hiervan meer verheven zou zijn, omdat die grotendeels bestaat uit het verklaren van de verborgen mysteriën van de goddelijke natuur en van de wonderbaarlijke verbinding hiervan met onze natuur. Want wie van de mensen zou zelfs in gedachten kunnen begrijpen hoe God de Vader zonder begin en zonder einde altijd God de Zoon voortbrengt? Bij het voortbrengen stort hij zich zo volledig uit, dat niets van hemzelf verloren gaat en de Zoon wordt zo geboren, dat hij nooit wijkt van hem die hem voortbracht. Wie kan aan de andere kant begrijpen hoe uit elk van beiden de Heilige Geest zó voortkomt, dat er onder hen drieën een volmaakte gemeenschap van dezelfde natuur bestaat zonder dat het karakteristieke van de personen vermengd is? Wie zou met zijn verstand kunnen bevatten, met welke band die hoogste en onuitspreekbare natuur de mens aan zich verbonden heeft, zodat dezelfde die altijd de ware God uit de ware God was geweest, als een waar mens uit een mens geboren zou worden? Waar is bij het uitleggen van dergelijke zaken, waarin soms het veranderen van een woord een niet te verzoenen zonde is, de vrijheid voor een toelichting? Ik zag bovendien dat mijn tocht langs plaatsen zou gaan die door talrijke uiteenlopende moeilijkheden zeer ontoegankelijk zijn, door hobbels versperd, door bossen en modderpoelen onbegaanbaar en door overstromingen en draaikolken afgesloten. Want er is geen evangelie waaruit meer of lastiger vragen over het geloof zijn ontstaan, of waarvoor uitstekende geleerden in de Oudheid zich meer hebben ingespannen, en waarin ten slotte de commentatoren bij hun uitleg meer verschillen. Ik wijt dit niet aan hun traagheid of ondeskundigheid, maar aan de onduidelijkheid van de taal of de moeilijkheid van de onderwerpen. Bij deze taak kwamen dan nog bijzondere problemen, omdat bijna de hele taal waarmee de evangelist onze Heer Jezus laat spreken, in raadselen is gehuld. Als men dat in een toelichting zou | |
[pagina 189]
| |
uitleggen, is er geen samenhang meer in de antwoorden van hen die niet begrepen hadden wat er gezegd was. Want veel heeft de Heer zo gezegd, dat hij wist dat het niet eerder te begrijpen was, en hij wilde ook dat men het niet begreep, voordat de loop van de gebeurtenissen zijn woorden duidelijk zou maken.Ga naar voetnoot4. Omdat het verder de taak van de schrijver van een paraphrasis is om dat wat tamelijk beknopt gezegd is, uitvoeriger uit te leggen, kon ik zelfs de grenzen van de tijd niet aanhouden. Want hoewel te lezen is dat de Heer het laatste avondmaal 's nachts met zijn leerlingen heeft gebruikt en onder de maaltijd intussen de voeten van zijn leerlingen waste, voert hij toch na de maaltijd zo'n uitvoerig gesprek met hen, dat het wonderlijk is dat er voor zoveel woorden tijd beschikbaar was. Vooral omdat uit de vertelling van de andere evangelisten bekend is dat in dezelfde nacht veel andere dingen gezegd en gebeurd zijn. Ik kon dus de grenzen van de tijd niet in acht nemen, omdat ik al die zaken uitvoeriger moest uitleggen. Tenslotte heeft Johannes een zeker eigen taalgebruik en weeft als het ware zijn taal zo met aan elkaar vastzittende lusjes (soms zijn ze aan elkaar tegengesteld, soms aan elkaar gelijk, soms ook steeds weer herhaald), dat een toelichting dit verfijnde taalgebruik niet kan weergeven. Bijvoorbeeld: ‘In het begin was het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God.’Ga naar voetnoot5. In deze drie zinsdelen antwoordt ‘Woord’ op ‘Woord’ en ‘God’ op ‘God’ en als hij daarna het begin herhaald heeft, maakt hij de cirkel rond: ‘Dit was in het begin bij God.’Ga naar voetnoot6. En weer: ‘Alles is door hem geworden en zonder hem is er niets geworden. Wat in hem geworden is, was leven en het leven was het licht van de mensen. Het licht scheen in de duisternis en de duisternis heeft het niet begrepen.’Ga naar voetnoot7. Hierin is duidelijk dat elk zinsdeel altijd een eerder zinsdeel opneemt, zodat het einde van het eerste het begin van het volgende is. Men kan hier zoiets zien als wat de echo van de Grieken doorgaans probeert te bereiken. Over deze kwesties heb ik iets in mijn inleidingenGa naar voetnoot8. gezegd. Ik besefte dat dit bijzonder sierlijke taalgebruik vaak in mijn toelichting zou verdwijnen. Hoewel ik duidelijk zag dat deze en soortgelijke problemen vaak voorkwamen, ben ik toch met deze taak begonnen, vooral omdat zoveel en zulke belangrijke mensen met hun aansporing mij hiertoe riepen en met hun gezag dwang op mij uitoefenden. Maar ik vertrouwde voornamelijk eerder op | |
[pagina 190]
| |
het succes van mijn vroegere volgzaamheid dan op dat van mijn stoutmoedigheid. Want tot nu toe is het mij niet alleen overkomen, dat de oprechte lezer mij overal bedankt voor deze arbeid, maar ook dat Karel niet alleen met zijn gezichtsuitdrukking en woorden, maar ook in een briefGa naar voetnoot9. aan mij die niet minder eervol dan vriendelijk was, verklaard heeft dat dit werk - want ik had dat aan hem opgedragen - hem hoogst welgevallig was. Hij is niet alleen de grootste keizer die de wereld in de afgelopen achthonderd jaar heeft gekend, als men let op de omvang van zijn rijk, maar ook de beste, wanneer men zijn andere werkelijk keizerlijke deugden in ogenschouw neemt en vooral zijn voorliefde voor godsdienst en vroomheid. Het leek mij daarom gepast om, aangezien Mattheus voor Karel bestemd was, Johannes aan Ferdinand, als aan een tweede Karel, op te dragen. In elk geval streelt een goede hoop mij in de verwachting dat, zoals het eerste werk door de bescherming van keizer Karel succesvol was, dat ook met deze onderneming door de bescherming van Ferdinand gebeurt. Het zijn de twee meest gezegende namen van deze eeuw, het broederpaar kent de gunstigste voortekenen van deze tijd. Naar mijn mening lijdt het geen twijfel dat de gunst van God de vrome ijver van godsdienstige vorsten goedgezind is. Want men mag, denk ik, gunstige voorspellingen doen voor degenen, bij wie op jonge leeftijd een bijzondere oogst aan deugden beantwoordt aan de grootse verwachtingen, die bij hen al in hun prille jeugd werden gewekt. Want uw ongewone en bewonderenswaardige aanleg van uw jonge jaren toonde vonken van zulk een wijsheid, bezonnenheid, vriendelijkheid, oprechtheid, godsdienstigheid en vroomheid, dat iedereen verwachtte dat hij een bijzondere en in alle opzichten volmaakte vorst zou krijgen. Terwijl u tot op heden in de algehele verwachting die de wereld van u heeft, niet hebt teleurgesteld, bereikt u bovendien dat men gelooft dat u, nu u wat ouder bent geworden, zelfs aan de wensen van iedereen en niet alleen aan hun verwachting in zeer ruime mate zult voldoen. Het boek over de christelijke vorst hebt u ongeacht zijn kwaliteit lang geleden op jonge leeftijd aan alle belangstellenden aanbevolen, nadat u zo goed was geweest het te lezen.Ga naar voetnoot10. Daarom zult u, de meest vooraanstaande man van deze eeuw en om veel redenen bij de wereld zeer geliefd, dit boek, dat speciaal aan u is opgedragen, willen aanbevelen. Het is niet de bedoeling dat u daarmee enige roem vergaart of ik enig voordeel behaal; uw glanzende positie en uw bescheiden karakter komen geen lof te kort en verlangen daar niet naar, terwijl mijn geest naar niets anders streeft dan naar de gunst van Christus. Maar wel dat het voor hen, voor wie ik met dit werk heb gezwoegd - ik heb mij voor | |
[pagina 191]
| |
alle mensen gezamenlijk ingespannen - overvloediger vruchten oplevert. Want wat van zich zelf goed is, levert dan pas een groot voordeel op, als het na het overwinnen van jaloezie de gunst van het publiek heeft verdiend. Het zal hiervoor van zeer groot belang zijn, als u verklaart dat dit geschenk van mijn arbeid bij u niet onwelkom was. Want men hoeft, denk ik, niet te vrezen dat u in uw wijsheid meent dat men moet luisteren naar mensen die, als ze zien dat de toelichting op het evangelie aan Ferdinand is opgedragen, wellicht zullen zeggen: ‘Waarom aan een wereldlijk vorst; wat heeft de jongeman met het evangelie te maken?’ en die spottend opmerken dat ik, naar het Griekse spreekwoord, wijn schenk voor een kikker.Ga naar voetnoot11. Alsof de enigen die vorsten geschikte geschenken bezorgen, diegenen zijn die boekjes aanbieden over de jacht, het voeden van honden, het houden van paarden, over oorlogstuig of misschien over het dobbelspel, boekjes die in een of andere barbaarse taalGa naar voetnoot12. zijn geschreven. Ik ben daarentegen van mening dat de filosofie van het evangelie, hoewel zij vooral nuttig is voor iedereen uit de hoogste, de laagste en de middenklasse, voor niemand meer noodzakelijk is dan voor de machtigste vorsten op aarde. Want hoe zwaarder de last drukt van de bezigheden die zij torsen, hoe gevaarlijker de onstuimigheid is van alles wat zij moeten regelen en hoe talrijker de mogelijkheden zijn die rechtschapen, goed opgevoede geesten van goede afkomst plegen te bederven, des te zorgvuldiger dienen zij onderricht te zijn in en versterkt te zijn door de meest heilige en vaststaande voorschriften van de leer van het evangelie. Hun fouten betekenen alleen maar een grote ramp voor de hele wereld. Het is de speciale taak van bisschoppen het volk te voeden met de zeer rijke mondvoorraad van de wijsheid van het evangelie. Vandaar dat zij ook herders genoemd worden. Dat geef ik toe. Toch is Homerus niet zonder reden door de aanzienlijkste personen ook onder de christenen geprezen, omdat hij de koning een ποιμὴν λαῶν noemt, dat wil zeggen een herder van de volkeren.Ga naar voetnoot13. Hoeveel te meer dient deze titel aan een christelijke vorst toe te komen? De vorst onderwijst het evangelie niet, maar brengt het in praktijk. En degene die het in praktijk brengt, onderwijst het. Hoe zal hij het trouwens in praktijk brengen als hij het niet kent? Hoe zal hij het kennen, als hij het niet met zorgvuldig en herhaaldelijk lezen tot zich neemt en als hij het niet met grote toewijding diep in zijn hart inprent? Wie behoort er meer van overtuigd te zijn dat de koning van de hemel de- | |
[pagina 192]
| |
ze aarde bestuurt - hem ontgaat niets, niemand kan voor zijn ogen onopgemerkt blijven, niemand kan de macht weerstaan van hem die ieder naar zijn verdiensten zal beoordelen - dan de belangrijkste vorsten die vanwege hun macht voor niemand bang zijn? Zij kunnen mensen gemakkelijk bedriegen als ze zouden willen. Als ze een fout maken, worden ze niet voor een rechtbank van mensen gedaagd, maar zelfs om hun misdaden geroemd. Bij wie behoort het in hun harten dieper ingeprent te zijn dat er na dit leven, dat ook voor koningen zelfs niet voor de tijd van één dag zeker is, een leven overblijft dat nooit zal ophouden? Hierin zal iedereen zonder onderscheid naar positie of aanzien - behalve dat het oordeel voor wie hier in macht boven anderen hebben uitgestoken, zwaarder zal zijn - bij het onvermijdelijke vonnis van de onkreukbare rechter oogsten wat hij hier gezaaid heeft. Niemand zal eraan ontkomen om voor zijn weldaden de kroon van het eeuwige geluk te verkrijgen of voor zijn misdaden overgeleverd te worden aan de eeuwigdurende bestraffingen van de hel. Wie behoren hiervan dieper doordrongen te zijn dan degenen die in alles voorspoed kennen en door het applaus van mensen verleid worden van het heden te houden en de toekomst te vergeten? Bij wie behoort de uitspraak van Christus dieper ingeprent te zijn: ‘Wee de rijken en machtigen, die troost hebben in deze wereld.’Ga naar voetnoot14. dan bij hen, die al wat de geesten der stervelingen gewoonlijk doet verzwakken, overvloedig in voorraad hebben? Bij wie dient het er meer ingestampt te zijn dat men het talent dat aan iedereen is toevertrouwd, zorgvuldig moet beheren tot voordeel van de Heer, die allen om rekenschap zal vragen,Ga naar voetnoot15. dan bij hen die vanwege de macht die God hun heeft verleend, in staat zijn zaken van stervelingen of zeer goed te helpen of zeer zwaar te benadelen? Wie behoort er vaster van overtuigd te zijn dat mensen, hoe machtig en verheven zij ook zijn, uit zichzelf niets kunnen, maar dat alles wat werkelijk goed is, voor iedereen afkomstig is van Christus, en dat men Hem moet vragen wat men met christelijke gebeden maar kan wensen, en dat men hem alleen de eer moet verlenen vanwege gebeurtenissen die voorspoedig zijn verlopen? Wie meer dan zij die de wereld als gelukkigen bejubelt vanwege die goederen die Christus ons geleerd heeft te verachten en die het mensenvolk om drogbeelden van wat goed is bijna als goden aanbidt en vereert? Wie dient er meer van overtuigd te zijn, dat God niets van geweld moet hebben, dat onrecht niet met onrecht vergolden moet worden, dat niets beter is dan vrede en dat niets God welgevalliger is dan zachtmoedigheid en mildheid? Wie meer dan zij die dagelijks door zoveel feiten tot oproer, oorlogen en wraak geprikkeld worden? Wie dienen er in hun geest dieper van doordron- | |
[pagina 193]
| |
gen te zijn, dat men noch uit verlangen naar het leven noch uit vrees voor de dood moet afwijken van wat betamelijk is, en dat niemand in dit leven een beloning voor zijn goede daden moet verwachten, omdat iedereen in de tijd die komt, zijn loon zal ontvangen? Wie meer dan de vorsten, die door zoveel verleidingen, zoveel onrustige gebeurtenissen en zoveel gelegenheden telkens weer tot verkeerde handelingen worden aangezet? Een dergelijke geest, waar het algemene geluk of de ellende van de wereld van afhankelijk is, behoort toch zeker versterkt te zijn door de belangrijke en vaste grondbeginselen van de filosofie, zodat hij daardoor resoluut en onwankelbaar stand kan houden tegen alle machinaties van deze wereld. Maar dergelijke grondbeginselen, die niet toestaan dat de geest door de golven van het lot en de gebeurtenissen heen en weer wordt geslingerd zoals de ballast met een schip doet, worden niet elders vandaan, niet beter, niet met meer zekerheid en beter resultaat geput dan uit de tekst van het evangelie. Indien een wereldlijk vorst niet altijd kan verkrijgen wat hij als het beste resultaat beschouwt, omdat hij zich meestal met tamelijk ruwe zaken bezighoudt en de algemene rust wil handhaven, zal niettemin de filosofie van het evangelie, wanneer hij haar eenmaal volledig tot zich genomen heeft, bij hem tenminste bereiken dat hij altijd zoveel mogelijk streeft naar wat het dichtst bij de voorschriften van Christus staat en dat hij zo weinig mogelijk van dat doel afwijkt. Hoewel ik dit bij al degenen wens die op aarde zaken van mensen besturen, hoop ik toch bij u ook vurig, dat u met het evangelieboek geopend eerbiedig nagaat wat het evangelie of epistel van die dag zou kunnen leren. Want ik weet dat u vanaf uw vroegste jaren een bijzondere voorliefde had om het evangelie te lezen en u placht de tijd waarop de priester de mis leest niet met bijgelovige gebeden of onbelangrijke gesprekken door te brengen, zoals de meeste machthebbers gewoonlijk doen.Ga naar voetnoot16. Ik twijfel er niet aan dat het toenemen der jaren veel heeft toegevoegd aan het voorbeeld dat u in uw jeugd gaf. En ik heb een niet geringe hoop dat zoveel mogelijk mensen uw voorbeeld overal navolgen. Zoals immers de slechte invloed van ondeugden die van hooggeplaatste personen uitgaat, zich heel eenvoudig onder talrijke mensen verspreidt, zo wordt een toonbeeld van deugd bij iedereen ook snel overgenomen, als het van beroemde gezagsdragers afkomstig is. Hoe groot vroeger het aanzien was van de leer van het evangelie, kunnen we nog steeds leren van de gebruiken die uit de oudheid zijn overgeleverd en die de kerk ook nu nog in stand houdt. Men gebruikt het boek, dat fraai versierd is met goud, ivoor en edelstenen. Het wordt zorgvuldig onder de | |
[pagina 194]
| |
gewijde voorwerpen bewaard. Het wordt alleen met eerbied neergelegd of opgepakt. De priester vraagt toestemming eruit voor te lezen. Het wordt gewijd met de geur van wierook, welriekende olie, mirre en hars. Op het voorhoofd en de borst maakt men een kruisteken; met gebogen hoofd wordt de Heer eer betuigd. Allen gaan staan, blijven rechtop staan, het hoofd niet bedekt, met gespitste oren en met eerbiedige blik. Telkens als de naam Jezus wordt genoemd, knielt men. Daarna wordt het boek met grote eerbied naar de borst gebracht en rondgedragen om het iedereen met een kus te laten vereren en ten slotte wordt het eerbiedig bij de gewijde voorwerpen teruggelegd. Wat zeggen ons deze ceremoniën en wat leren zij ons anders dan dat er voor christenen niets ouder dient te zijn, niets dierbaarder, niets eerbiedwaardiger dan de hemelse filosofie, die Christus zelf iedereen heeft aangereikt, die de hele wereld al zoveel eeuwen eenstemmig heeft erkend en die als enige ons onoverwinnelijk maakt ten opzichte van deze wereld en de vorst van deze wereld? Maar zoals met het volste recht kritiek geleverd wordt op de inhoudsloze en verkeerde godsdienst van de joden, die hun wetsrol een buitengewone eerbied bewijzen - zij leggen er het zuiverste linnen onder, zij vallen ervoor neer, zij vereren hem en raken hem alleen maar met schone handen aan, terwijl zij die zaken die de wet bij uitstek leert, op een goddeloze manier naast zich neerleggen -, zo moeten wij ervoor zorgen, dat men niet ontdekt dat wij, zoals we in de ceremoniën eerbiedige vereerders van het evangelie zijn, ons goddeloos gedragen in het naleven ervan. Want waartoe dient een boek, dat versierd is met ivoor, zilver, goud, zijde en edelstenen, als ons leven besmeurd is met het vuil van de zonden die het evangelie vervloekt? Als ons hart niet glanst van de deugden van het evangelie? Wat heeft het voor nut dat een boek naar het hart wordt gebracht, als wat het boek leert ver van het hart is? Als datgene wat het veroordeelt, in het hart heerst? Wat is de zin van het branden van geurende wierook, als voor ons de leer van het boek verachtelijk is, als ons leven geurt naar verderf? Waarvoor dient het buigen van het hoofd naar het boek, als wij met het hoofd omhoog onze begeerten laten strijden tegen de leerregels ervan? Wat baat het opstaan, het blootshoofds blijven staan, als ons hele leven zo is, dat het openlijk minachting toont voor de leer van het evangelie? Met wat voor gezicht kust iemand het evangelieboek die slaaf is van losbandigheid, gierigheid, eerzucht, vraatzucht en opvliegendheid en die de vermaningen van het evangelie bespuugt? Of iemand die de leer van Christus veracht, volledig wegkwijnt door afgunst, overloopt van haat, kookt van woede, door wraakzucht gekweld wordt, zich laat meeslepen door wraaklust en tegen zijn naaste tekeergaat? Iemand die, terwijl hij zijn hart zijn zin geeft, de wereld betrekt bij waanzinnige oorlogen? Met | |
[pagina 195]
| |
wat voor een mond koestert en vereert hij het evangelieboek die zich met alle begeerten van het leven verbonden heeft aan deze wereld en door de filosofie van het evangelie als een vijand verafschuwd wordt? Raken wij het boek van het evangelie wel met schone handen eerbiedig aan en minachten wij met een onzuiver hart de leerstellingen van het evangelie? Waarom brengen wij deze niet veel meer naar ons hart, koesteren deze niet in onze geest en buigen het hoofd niet hiervoor? Sommigen dragen zelfs een deel van de tekst van het Johannes-evangelie om hun hals met zich mee als middel tegen ziekten of treurig stemmende voorvallen in het algemeen. Waarom dragen wij niet eerder in ons hart de leer van het evangelie rond, die ons zal beschermen tegen alle ziekten die uit zonden ontstaan? Ik keur de ceremoniën niet af en de godsdienst van het eenvoudige volk val ik niet aan. Maar die zaken zullen dan pas nuttig voor ons zijn als wij werkelijk datgene doen, waartoe wij met zichtbare tekens worden aangespoord. Als we echt christenen zijn, dat wil zeggen wettige verkondigers van de leer van het evangelie, laat dan al wat daar buiten gebeurt, binnen in onze harten voltooid worden. Ik hoor dat het bij sommigen de gewoonte is dat de vorst bij de lezing van het evangelie staat, terwijl hij het naakte zwaard in zijn hand houdt en anderen hun hand naar het handvat gebracht hebben. Maar op welke manier zal hij het evangelie verdedigen, wiens hart een vijand van het evangelie is, die helemaal vervuld is van de wereld, voor wie niets verachtelijker is dan die edele parel van het evangelie en die niets zo haat als datgene waarvan Christus heeft geleerd dat men het als enige moet nastreven? Hij die het volk berooft, de zwakken onderdrukt, door oorlogen zaken van mensen en van God samenvoegt, die zoveel ellende veroorzaakt, voor wiens eerzucht zoveel menselijk bloed vloeit, die met zijn zwaard zwaait om het evangelie van Christus te verdedigen? Laat hij zich eerder met het evangelie verzoenen; laat hij liever met het zwaard van het evangelie slechte verlangens uit zijn hart wegsnijden. Laat hij dan, als het hem goed toeschijnt, tegen de vijanden van het evangelie zijn afschrikwekkend zwaard trekken. Laat dit nu, zeer illustere vorst, gezegd zijn om er aandacht op te vestigen, niet om iemand te beledigen. Ik beschrijf alleen de situatie, ik lever geen kritiek op personen. Ik schrijf dit nogal vrijmoedig, omdat zelfs niet een licht vermoeden van deze ellende uw integriteit kan raken. De godsdienst van het evangelie past, na de bisschoppen, bij niemand beter dan de vorsten. Maar deze worden in hun naïviteit vaak door een schijnbeeld van de godsdienst misleid. Want, overtuigd als zij soms zijn door mensen die vanwege het verkondigen van een volmaakte godsdienstigheid worden aanbevolen, denken zij dat hun vroomheid perfect is, als zij iedere dag een deel van de | |
[pagina 196]
| |
gebeden die zij getijden noemen, volledig opzeggen en als er geen dag verloopt zonder een mis bij te wonen. Ik geef wel toe dat dit bij een vorst die een leek en ook nog jong is, een zeker bewijs levert van een vrome gezindheid, maar er zijn heel wat meer zaken die in nauwer verband staan met de plicht van een christelijke vorst. Want als hij voorkomt dat er een oorlogsstorm opsteekt, of dat de openbare vrijheid geweld wordt aangedaan, dat het eenvoudige volk tot honger gedreven wordt, dat corrupte magistraten worden gekozen, dan zou hij, denk ik tenminste, God een welgevalliger offer brengen dan wanneer hij zes jaar die gebedjes opzegt. Toch keur ik dit ook goed, als er maar iets bij komt, dat werkelijk belangrijk is.Ga naar voetnoot17. Maar als een vorst denkt dat hij in oprechte vroomheid niet tekortschiet en daarbij vertrouwt op het nauwgezet naleven van dergelijke praktijken en andere zaken verwaarloost die eigenlijk tot zijn functie als koning behoren, is dit zonder twijfel echt de pest voor de godsdienst en de ondergang van de staat. Mensen die vorsten op dergelijke gedachten brengen, zijn voor hen en voor het volk slechte raadgevers. Het bijwonen van een mis is vroom, als iemand er maar zuiver heen gaat. Maar hoe kan ik zuiver naar een herdenking gaan van die ware en hoogste vorst die zijn leven voor het heil van zijn mensen heeft gegeven, als zoveel duizend mensen van mijn woede, eerzucht en mijn laksheid te lijden hebben of erdoor omkomen? Om intussen maar niet te zeggen, dat er voor vorsten nauwelijks een moment is met meer vrijheid en minder zorgen dan het moment waarop zij tijd hebben voor de zaak van God. Waarom is het belangrijk dat die gebeden op vastgestelde uren worden opgezegd door een vorst die nooit genoeg tijd heeft om voor zijn staatszaken te zorgen? Ruim voldoende zou hij kunnen bidden, als hij iedere dag nadenkt en met zijn hart nadenkt over dat gebed van de meest wijze man.Ga naar voetnoot18. ‘Heer, geef mij wijsheid en kennis, dat ik tegenover uw volk kan ingaan en uitgaan.’ Of een gebed dat hier erg op lijkt en dat dezelfde persoon, als ik mij niet vergis, uitspreekt in het boek met de naam Wijsheid:Ga naar voetnoot19. ‘Geef mij de wijsheid die naast u troont, opdat zij met mij is en met mij werkt, zodat ik weet wat u aangenaam is. Want zij weet en begrijpt alles en zal mij in mijn werken verstandig leiden. Zij zal mij met haar macht behoeden. Mijn werken zullen aangenaam zijn, ik zal uw volk rechtvaardig besturen en mij de troon van mijn vader waardig tonen. Maar wie zal uw bedoeling kennen, als u geen wijsheid geeft en uw Heilige Geest niet uit de hemel zendt. En zo zul- | |
[pagina 197]
| |
len de paden van hen die op aarde leven, recht gemaakt zijn en zullen de mensen geleerd hebben wat u behaagt.’ Deze wijsheid waar die zeer wijze man naar verlangt, kan men vooral vinden in de tekst van het evangelie, als men met zijn hart en met een vrome nieuwsgierigheid op onderzoek uitgaat. Hoe is het anders dan door verwaarlozing van de leer van het evangelie gekomen, dat het gedrag van christenen voor een deel tot een meer dan heidens leven is vervallen en ten dele in een zeker jodendom is ontaard? Hoewel, om eerlijk te zijn, er in alle eeuwen mensen zijn geweest bij wie het evangelie zijn verdiende eer kreeg, had toch in de laatste vierhonderd jaar de kracht hiervan bij de meeste mensen aan betekenis verloren.Ga naar voetnoot20. Daarom moeten wij er met alle toewijding naar streven dat wij ieder naar beste kunnen dat kleine vuur weer oprakelen, dat de eeuwige waarheid, onze Heer Jezus, naar de aarde heeft gezonden. Hij wil niets anders dan dat het stevig wordt aangewakkerd, zich zo wijd mogelijk verbreidt en zich van alles meester maakt. Waar moet men bij de zo verdorven zeden van deze tijd, bij zulke grote meningsverschillen, waardoor nu alles in verwarring raakt, eerder zijn toevlucht zoeken dan tot de zuiverste bronnen van de Heilige Schrift - waartoe de heilige Hilarius terecht aanspoort -, waarvan de evangeliën het meest zuivere en ongeschonden deel zijn? Het evangelie moet bij vorsten zeker niet verdacht zijn, omdat het, zoals sommigen openlijk verkondigen, mensen die naar het woord van de vorsten dienen te luisteren, opstandig maakt. Het bereikt daarentegen bij vorsten dat zij in plaats van tirannen echte vorsten zijn, en bij het volk dat het een goede vorst gewilliger gehoorzaamt en hem als hij weinig inschikkelijk is, milder verdraagt. Men moet het tenslotte niet het evangelie verwijten, als iemand van een op zich uitstekende gelegenheid niet optimaal gebruik maakt. Men spreekt van het evangelie van de vrede, omdat het in de eerste plaats ons met God verzoent en ten tweede ons onderling in wederzijdse eendracht verbindt. Als iemand zich aan deze steen heeft gestoten,Ga naar voetnoot21. moet hij het zichzelf aanrekenen, niet het evangelie. Er is geen menselijke kracht, geen genie, geen samenzwering die de waarheid van het evangelie kan onderdrukken. Zij openbaart zich vooral dan, wanneer zij zwaar onder druk staat. Maar ik vrees dat ik over deze zaken al meer dan voldoende gesproken heb. Ik zal nu eindigen na een paar dingen gezegd te hebben over de bedoeling van de schrijver om te bereiken dat hij met meer vrucht gelezen wordt. | |
[pagina 198]
| |
Toen het leven en de leer van onze Heer Jezus Christus door de prediking van de apostelen en de teksten van de andere evangelisten overal ter wereld bekend waren geraakt, is Johannes, bekend om de liefde van Jezus, als laatste begonnen met het schrijven van dit evangelie. Niet zozeer om een evangelie-geschiedenis samen te stellen, maar om enkele punten die de andere evangelisten weggelaten hadden, aan te vullen, omdat deze naar zijn mening bekendheid verdienden. Maar de belangrijkste reden waarom hij dit evangelie schreef, is naar men meent om de goddelijkheid van Christus te beschermen tegen de ketterijen, die toen al als verderfelijk onkruid onder het goede gewas woekerden. Vooral de ketterijen van de aanhangers van Cerinthus en van de Ebionieten, die naast andere dwalingen verkondigden dat Christus niets anders dan een mens was geweest en helemaal niet bestaan had voordat hij uit Maria geboren werd. Het was vooral van belang dat de wereld zou weten en geloven, dat dezelfde Christus een ware god en een ware mens was. Het laatstgenoemde doet hij in de eerste plaats om de liefde van de mensen voor Christus op te wekken - want we houden meer van dingen waarmee wij ons verwant voelen -, daarna spoort hij sterker aan hem na te volgen. Want wie zou proberen na te volgen wat een engel slechts in schijn en niet werkelijk gedaan had? Zoals wat Christus ons opdraagt lastig is, zo is wat hij belooft het belangrijkste. Daarom behoorde zijn goddelijke natuur niet onbekend te zijn, zodat wij zonder twijfel erop vertrouwen dat hij zijn mensen die hij zo heeft liefgehad, beschermt en dat hij, die al wat hij wil met één hoofdbeweging kan bereiken, hen in zijn beloften niet teleurstelt. De vroegere evangelisten hadden echter over de goddelijke natuur van Jezus onze Heer bijna niets ter sprake gebracht. Want ik geloof dat dit de wijsheid onder de volmaakten is, waarover PaulusGa naar voetnoot22. sprak, waarbij hij tegenover anderen verkondigde dat hij alleen Jezus Christus kende en wist dat deze gekruisigd was. Wellicht verdroeg de tijd het nog niet zo'n onuitsprekelijk mysterie voor het volk op schrift te stellen om te voorkomen dat wat de goddelozen niet konden geloven en begrijpen, bespot zou worden. Over het algemeen spreken trouwens alle oude auteurs, telkens als zij goddelijke zaken beschrijven, zeer spaarzaam en met eerbied. Uitvoeriger zijn zij in die zaken, die eerder bijdragen tot een vroom leven. Daarom werd de apostel door de onbezonnenheid van de ketters gedwongen de goddelijke natuur van Christus duidelijker te verdedigen; zo waren ook de orthodoxe kerkvaders door de arrogantie van de Arianen verplicht over dezelfde kwesties enkele zaken als onbetwistbaar vast te leggen, hoewel zij zich liever aan het vastleggen van dergelijke kwesties wilden onttrekken. Deze gaan immers het bevattingsvermogen van de | |
[pagina 199]
| |
menselijke geest verre te boven en worden alleen met veel risico vastgesteld. Dit deel is terecht aan de heilige Johannes overgelaten, Jezus' geliefde en liefhebbende leerling. Zoals hij die de bron is van alle wijsheid, hem meer dan de anderen heeft liefgehad, zo dient men te geloven dat hij enkele geheimen uitvoeriger aan zijn favoriet - om hem zo te noemen - heeft geopenbaard. Laten wij daarom deze geliefde van Christus allen in ons opnemen, zodat wij ook zelf het verdienen vrienden van Christus te worden. Er is nog één punt dat ik onder de aandacht van de lezer wil brengen, namelijk dat ik in dit werk de meest betrouwbare kerkleraren heb gevolgd. Maar ik heb dat niet overal gedaan en ook niet in alle gevallen, omdat zij zelf niet zelden onderling van mening verschillen. Toch breng ik te goeder trouw naar voren wat mij de echte betekenis leek te zijn, omdat ik merkte dat de oude schrijvers in hun strijd tegen de opvattingen van de ketters enkele zaken nogal agressief verdraaid hebben. Toch zou ik niet willen dat iemand aan deze Paraphrasis meer waarde toekent dan hij aan een commentaar zou doen, als ik een commentaar geschreven had, hoewel een paraphrasis een soort commentaar is. Allegorieën, waarvoor zoals ik zie enkelen van de ouden tot in het bijgelovige een voorliefde hadden, heb ik tamelijk spaarzaam behandeld en niet meer dan ik voldoende achtte. Het ga u goed, meest geachte vorst; moge u met al uw inzet de roem van het evangelie bevorderen. Moge zo de almachtige Christus op zijn beurt goedgunstig uw gebeden aanvaarden. Bazel, 5 januari 1523 |
|