De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355

1325 Aan hertog Georg van Saksen
Bazel, 5 december 1522

Ik groet u, zeer illustere vorst. Omdat uw hoogheid mijn brief^1. niet beantwoordt, vermoed ik dat deze niet bezorgd is. Want uw bijzondere en bij iedereen bekende vriendelijkheid maakt dat ik niet kan vermoeden dat u beledigd bent door deze nogal ongedwongen brief, vooral omdat u persoonlijk mij hiertoe hebt uitgenodigd. Mijn vermoeden wordt versterkt door Heinrich Eppendorf, die bang is dat de dienaar aan wie hij de brief had meegegeven, onderweg gevangen is genomen of dat er een ander ongelukkig voorval heeft plaatsgevonden. Ik zou dit vanwege Eppendorf beslist niet willen. Want de jongeman verdient mijns inziens bij uitstek alle gunsten van alle lotsbeschikkingen en onvermoeibaar draagt hij uw goede naam uit. Ik stuur ten slotte een kopie van de vorige brief, voor het geval dat deze toevallig is zoekgeraakt.

1. Brief 1313.

[p. 173]

Ik voeg er inmiddels niets aan toe, behalve dat ik Uwe zeer illustere Hoogheid van ganser harte zeer toegenegen ben. Moge de almachtige Jezus Christus u een lang leven geven in geluk en voorspoed.

Bazel, 5 december 1522

Erasmus, Uwe Hoogheid zeer toegedaan, eigenhandig ondertekend

Aan de zeer illustere vorst en heer Georg, hertog van Saksen etc.