De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1318 Van Antoine Brugnard
| |
[pagina 160]
| |
licht bang was dat de brief onderschept zou worden. Want hij probeerde aan de verdenking van Lutherse ketterij te ontkomen, zodat hij zelfs geen woord met mij durfde te wisselen. Hij had immers in Brussel gehoord en in Antwerpen gezien dat zijn collega Cornelis Schrijver aan ieders spot was blootgesteld, gedwongen was zijn dwaling openlijk te erkennen, zich in geel doek moest hullen en dat hij, nadat zijn vermogen aan de fiscus was toegewezen, daar ten slotte als in een kerker zo lang moest wachten tot de keizer anders zou beslissen. Het was algemeen bekend dat Nicolaas,Ga naar voetnoot1. rector van de Latijnse School in Antwerpen, en enkele priesters die tot levenslang waren veroordeeld, maar weinig brood en water kregen, dat van heel wat leken de goederen verbeurd zijn verklaard en mensen zijn onthoofd. Allen die ooit alleen maar aan Luther gedacht hadden, waren door zo'n grote angst bevangen, dat nauwelijks iemand zich nog veilig voelde, maar iedereen door een zonnesteek getroffen leek. Toen ik merkte dat ik op de lijst voorkwam, wilde ik liever naar een veilig oord gaan dan op een gevaarlijke plaats achterblijven, ook omdat ik door de voogden van mijn leerling kort tevoren ontslagen was. Daarom ben ik zestien dagen na mijn vertrek hier aangekomen, maar ik ben niet naar Bazel gegaan om je overeenkomstig mijn plicht te bezoeken. Want mijn reisgezelschap wilde geen omweg maken, omdat het geen zaken kon doen. Ik beheers het Duits niet en als ik alleen mijn eigen weg zou gaan, had ik grote angst wellicht in de handen van slechte mensen te vallen. Daarom heb ik echt nog geen gelegenheid gehad je te bezoeken of tenminste te schrijven. Want de wisselingen van het lot, die hier alles in de war stuurden, werkten tegen en verder ook het reizen en een slechte gezondheid. Maar omdat ik het nu kan, doe ik wat ik behoor te doen. Ik schrijf je, ook al is het zo onverzorgd dat het niet waard is dat je dit leest of hoort. Toch schrijf ik om te doen wat ik moet doen, dat wil zeggen dat ik je groet en je vooral een goede gezondheid toewens, zodat je bovendien weet in welke omstandigheden ik verkeer. Jij bent voor allen die hun heil bij je zoeken, in woord en daad een zeer betrouwbare Mecenas. Hier heb ik niets te doen. Wie van de letteren houdt, telt bij ons niet mee. Integendeel, wie er ook maar iets van opgesnoven heeft, wordt bespot en gehaat. Wat ik zou willen, kun je daaruit al afleiden, namelijk dat ik naar elders wil vertrekken om hier niet door nietsdoen te verslappen. Want ik wil echt niets liever dan onderwijs geven of onderwijs krijgen. Daarom vraag ik je met klem alleen dit: wil je mij per brief of mondeling berichten, als je iemand kent die mijn hulp nodig heeft? Het ga je goed, Montbéliard, 4 november 1522 Antoine Brugnard, voormalige leermeester van François GualthierotGa naar voetnoot2. | |
[pagina 161]
| |
Aan de heer Erasmus van Rotterdam, zeer deskundige docent van oprechte geleerdheid. In het huis van Froben te Bazel |
|