De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
paus, vooral omdat er al zoveel maanden naar uitgezien was. Daarom heb ik naar een manier gezocht waarop u tussen zoveel duizenden gelukwensen, tussen zoveel toejuichende en applaudisserende mensenmassa's, tussen geschal van trompetten en het gebulder van kanonnen toch zou beseffen dat een nederige Erasmus, met zijn zachte stem, die zelfs nog ver weg woont, niet volledig zwijgt. Zoals hij ooitGa naar voetnoot1. een toehoorder was bij uw theologisch onderricht en een bewonderaar van uw integriteit, is hij nu een schaapje dat aan uw apostolische zorg is toevertrouwd. Op die manier zocht de kleine ZacheüsGa naar voetnoot2. de hulp van een vijgenboom om Jezus te zien en door hem gezien te worden. Daarentegen is deze manier niet door mij gezocht, maar diende zich vanzelf aan. Want hoewel Onze Lieve Heer, door wiens bijzondere wil u naar de overtuiging van allen tot die taak bent uitverkoren, in zijn goedheid beloofde dat zij die zochten zouden vinden,Ga naar voetnoot3. bood hij mij zonder dat ik zocht het meest geschikte instrument, naar ik meen, aan om daarmee de plicht van een gelukwens op een niet alledaagse manier te vervullen. Want hij bood mij het Psalterium van David aan, dat met de vingers van Arnobius, een zeer bekwame citerspeler, naar mijn mening buitengewoon aangenaam klinkt. En als vlammen van toortsen en fakkels iets bijdragen aan luister, laat dit instrument aan vrome oren niet alleen doelmatige en lieflijke klanken horen, maar heeft het ook zijn eigen vuur. Het heeft zijn toortsen, die door het vuur van Christus het licht geven dat hij op aarde kwam verspreiden. Dit past niet alleen veel beter bij iemand die waarlijk een theoloog en een zeer oprechte paus is, maar zal ongetwijfeld voor uw hart ook veel aangenamer zijn dan de klank van trompetten, het gedreun van bronzen kanonnen of ongeordende toejuichingen van het onstuimige volk. Maar om u met dit raadsel geen last te bezorgen zal ik u eenvoudig vertellen waar het om gaat. Ongeveer in dezelfde tijd dat het voor allen zeer heuglijk gerucht zich bij ons verspreidde dat u onder grote eenstemmigheid van de kardinalen toegelaten bent tot het hoge ambt van bisschop van Rome, kreeg ik een commentaar op de psalmen van David toegestuurd, waar voorin de naam ArnobiusGa naar voetnoot4. stond. Het kwam van een eerbiedwaardige gemeenschap die in hoog aanzien staat vanwege het naleven van de kloosterregels, en omdat het klooster tussen Worms (hoofdstad van de Vangiones) en Speyer (hoofdstad van de Nemetae) ligt, wordt het doorgaans Frankenthal genoemd. | |
[pagina 124]
| |
De verzenders van het handschrift hadden er geen vertrouwen in mij hiermee een genoegen te doen, omdat ze dachten dat het óf vervelend was óf door de ongepolijste taal wemelde van overduidelijke fouten. Maar zodra ik om de inhoud te proeven een paar bladzijden had omgeslagen, merkte ik onmiddellijk dat hier geen sprake was van een eenvoudig taalgebruik, maar van een verfijnde ongekunsteldheid en een uitbundige beknoptheid. In de woordkeus was er alleen maar zuinigheid en slordigheid te bekennen, maar wat de betekenis betreft was alles overvloedig en luisterrijk. Hoe dieper ik in de tekst kwam, des te groter werd mijn bewondering voor het werk, zodat ik duidelijk merkte dat mij een bijzondere schat was aangeboden, maar wel, om het met PaulusGa naar voetnoot5. te zeggen, in een aarden pot. Altijd heeft mij, ik geef het toe, ook bij kerkelijke schrijvers de zuiverheid van de taal getroffen en heeft slecht taalgebruik mij tegengestaan. Troffen wij maar meer mensen die over de mysteriën van de Heilige Schrift in zo'n slecht Latijn schrijven als deze Arnobius, met zoveel uitstraling, zo'n grote geleerdheid, zo'n vruchtbare beknoptheid en ten slotte zo'n grote vroomheid! Maar ik hoop niet dat het vooroordeel van de taal, die weinig verfijnd is en op veel plaatsen fouten vertoont, het gezag van het werk vermindert, vooral bij degenen die op grond van stijlfouten de wijsheid en geleerdheid van een auteur gewoonlijk beoordelen. Voordat ik begin iets over de verdiensten van de auteur en zijn werk te zeggen, wil ik de lezer erop wijzen dat wat hier aan fouten staat, niet voortgekomen is uit onwetendheid maar met opzet gedaan en dat men dat niet de man, maar de tijd moet aanrekenen. Het is bekend dat Arnobius om zijn onderwijs in welsprekendheid beroemd was, ook voordat hij in de geheimen van onze godsdienst werd ingewijd, en zijn leerling Lactantius toont voldoende aan hoe goed hij als leraar zijn taal beheerste. Toen hij als doopleerling in zeer sierlijke stijl zijn werk Adversus gentesGa naar voetnoot6. schreef, volgde hij TertullianusGa naar voetnoot7. na, zoals LactantiusGa naar voetnoot8. met hem deed. Daarom kan men het niet aan zijn ondeskundigheid wijten, dat men in dit werk zoveel fouten aantreft, vooral omdat ze zo duidelijk zijn, dat HolcotGa naar voetnoot9. of BricotGa naar voetnoot10. het nauwelijks bonter hadden kunnen maken. Toch is er voor mij geen reden te vermoeden dat deze Arnobius een ander is dan degene wiens werk Adversus gentes ook vanwege het verfijnde taalgebruik geroemd wordt. Het was dezelfde persoon die schreef, maar hij schreef | |
[pagina 125]
| |
niet voor dezelfde mensen. Adversus gentes schreef hij voor ontwikkelde lieden, maar dit werk voor het gewone volk. We weten zeker dat in Spanje, Africa, Gallië en de andere Romeinse provincies de Romeinse taal bij het volk zo vertrouwd was, dat ook handwerkslieden iemand die in het Latijn preekte, konden verstaan, als de spreker zich maar een beetje aan de taal van het gewone volk aanpaste. Enkele preken en discussies die Augustinus met het volk heeft gehouden, tonen dat duidelijk aan. Het staat feitelijk vast dat zij niet door Augustinus zijn geschreven, maar door stenografen genoteerd. Zij stelden niet alleen op schrift wat gezegd, maar ook wat gedaan werd. Als iemand hiervan een vaststaand bewijs wenst te krijgen en hun bijdragen als met een vinger wil aanwijzen, laat hij dan het debat van Augustinus met Maximinus lezen en het begin van het debat dat door stenografen is genoteerd,Ga naar voetnoot11. vergelijken met het eind van dat werk, dat hij zelf schreef, toen Maximinus zich uit het debat had teruggetrokken.Ga naar voetnoot12. Laat hij de twee prekenGa naar voetnoot13. lezen, waarin hij zijn geestelijken zuiverde van de slechte reputatie die zich onder het volk verspreid had. Laat hem de redeGa naar voetnoot14. lezen, waarin hij op grond van de stemmen van het volk bepaalt wie hem als bisschop zal opvolgen en zijn plaatsvervanger in minder belangrijke zaken zal zijn. Laat hem het gezangGa naar voetnoot15. tegen de Donatisten lezen, waarvan hij voorschreef dat men het in de volkstaal moest zingen. Als men deze werken vergelijkt met wat hij voor geleerden schreef, zoals De Trinitate en De civitate Dei, is het eenvoudig te begrijpen hoe groot het verschil was tussen de taal van de geleerden en van het niet ontwikkelde volk. Zelfs in Rome sprak in de tijd waarin deze taal het meest bloeide, niet iedereen zoals Cicero. En toen al eigende het volk zich met het volste recht bepaalde uitdrukkingen toe, die geleerden veroordeelden. Stel dat men zou zeggen: hoe is Arnobius, een zeer welbespraakt iemand, op de gedachte gekomen om dit commentaar aan de volkstaal toe te vertrouwen? In de eerste plaats was vroeger niets zo geliefd bij het volk als de psalmen van David, zelfs zo dat de boer iets hieruit zong bij zijn ploeg, de stuurman bij zijn roer, de zeeman bij zijn roeiriem, de spitter op zijn akker, de wever bij zijn weefgetouw en de echtgenote bij haar spinrokken en dat ten slotte kleine kinderen, voordat zij konden spreken, iets hiervan aan hun voedster wilden laten horen. Vroeger hield iedereen zoveel van deze goddelijke muziek als nu zelfs de meeste priesters ervan walgen. Daarom wilde | |
[pagina 126]
| |
Arnobius dat iedereen de psalmen begreep, omdat hij zag dat iedereen ze zong. Zijn christelijke naastenliefde, die zo veel mogelijk mensen wilde helpen, haalde hem hiertoe over. Hij wilde liever met een gebrekkige taal veel mensen van dienst zijn dan bij enkele mensen lof verkrijgen voor zijn welsprekendheid. Ook de ontwikkelde mensen begrepen deze volkstaal, zodat ook voor hen de vrucht van de mystieke kennis niet verloren ging. Als men dat begrijpt, behoort men niet te vragen om de sieraden van het taalgebruik. Op grond van wat ik vermoed, voeg ik nog een andere reden toe, die naar mijn mening niet onwaarschijnlijk is. De heilige Hieronymus zegt in een soort aanhangsel dat hij bij de kronieken van Eusebius van Caesarea voegde, dat een droom deze Arnobius ertoe bracht naar het doopsel te verlangen, toen hij nog als heiden de jeugd van de stad Sicca in de retorica onderwees. Hij kreeg van de bisschoppen niet gedaan wat hij vroeg, omdat hij hen niet ervan kon overtuigen dat hij met een oprecht hart de godsdienst die hij tot dan toe bestreden had, wilde belijden. Daarom schreef hij tegen zijn vroegere godsdienst een zeer indrukwekkend werk en door dit te overhandigen zoals men met een gijzelaar doet, verkreeg hij een verbintenis met het geloof.Ga naar voetnoot16. Om te voorkomen dat er geen argwaan zou kleven aan de harten van eenvoudige christenen, die de verwaande en kunstig opgesmukte welsprekendheid haatten of als verdacht beschouwden, liet hij verder in dit commentaar alle lawaai van de retorica achterwege en verlaagde zich tot de taal van de meest eenvoudige mensen om daarmee te verklaren dat hij van ganser harte een christen was. Want hij begon aan dit werk in opdracht van twee bisschoppen, Rusticus en Laurentius, zoals hij zelf in zijn voorwoord verklaart. Hij noemt het een daad van gehoorzaamheid, zodat we kunnen veronderstellen dat hij als doopleerling spreekt of als iemand die net christen is. Als daarom iemand nagaat voor wie Arnobius schrijft, moet hij niet denken dat het een fout is, als hij iets tegenkomt dat afwijkt van de gewoonte van hen die correcter spreken. Het zou in tegendeel fout zijn, als hij niet zo gesproken had. Hetzelfde is het geval, wanneer iemand tegenwoordig tot het gewone Romeinse volk spreekt zoals de heilige Gregorius ooit deed, toen de volkstaal nog tamelijk onbedorven was, of wanneer iemand zich tot Spanjaarden richt en anders spreekt dan dat volk in het algemeen gewoon is. Hij zou dan met een dubbel nadeel te maken hebben: ten eerste zouden degenen voor wie hij sprak hem niet begrijpen, en ten tweede zou hij als een barbaar aanstoot geven en uitgelachen worden. Daarom geeft het voorbeeld van deze schrijver geen steun aan hen die, hoewel zij voor ontwikkelde mensen schrijven in een taal die in deze tijd geen enkele band met het volk heeft, toch willen dat hun dwaze taal als een | |
[pagina 127]
| |
verdienste wordt aangerekend, terwijl zij die nog met hun ongerijmde opvattingen verergeren. Want de grootste kracht van de welsprekendheid ligt in de keuze van de onderwerpen. Men moet trouwens ook nu bij een christelijke schrijver een zuivere eenvoud niet afwijzen, als er maar geen vervuiling voorkomt zoals uiterlijk vertoon en gekunsteldheid. Want als Arnobius nu schreef, zou hij niet dezelfde fouten maken, en hij zou zeker in het Frans schrijven, als hij voor het Franse volk schreef, of zuiver Latijn, als hij het voor de ontwikkelden deed. De taal van de apostelen, waarin zij voor ons het Nieuwe Testament op schrift hebben gesteld, behoorde ongetwijfeld tot dit type. Zo spraken toen wagenmenners en zeelieden. Dat was de taal, waarin voor het eerst de boeken van het Nieuwe Testament in het Latijn zijn vertaald. Als enkele fouten daarin nu aan de oren van geletterden pijn doen, moet men deze eerder aan de gevestigde gewoonte van die tijden toeschrijven dan aan de onbekwaamheid van de vertalers. Maar zoals het toen nuttig was zo te schrijven, omdat het voor het volk gebeurde, zou het nu dwaas zijn naar fouten te streven. Deze hebben voor ongeletterden geen nut en ergeren geletterden, zij verduisteren de inhoud en verminderen het gezag van de schrijver. Zoals vaststaat dat het volk de zuiverheid van de Romeinse taal heeft bedorven, zo is trouwens naar alle waarschijnlijkheid de taal bij andere volkeren en in andere tijden op een andere manier aangetast. Wij treffen in dit commentaar in elk geval twee woorden aan, waarvan de heilige Aurelius Augustinus verklaart dat in zijn tijd het volk deze gewoonlijk fout uitsprak. Want in het commentaar op psalm 138 heeft Arnobius meer dan een keer ossum in plaats van os (waarvan de genitivus ossis wordt afgeleid en het meervoud ossa is) en floriet in plaats van florebit gebruikt, en wel zo dat het heel duidelijk niet toevallig is gebeurd. Toen hij het woord os gebruikte, voegde hij als het ware ter verklaring voor het volk id est ossum toe. Beide passages herinnert de heilige Aurelius Augustinus zich in een werk dat hij als titel gaf De doctrina christiana. Want in hoofdstuk 3 van het derde boek, waar hij over woorden met een onduidelijke betekenis spreekt, schrijft hij als volgt: ‘Want wat geschreven staat “Non est absconditum a te os meum, quod fecisti in abscondito”Ga naar voetnoot17. maakt voor de lezer niet duidelijk of hij os met een korte of lange klinker moet uitspreken. Als hij hem kort uitspreekt, kan hij het enkelvoud afleiden van wat ossa in het meervoud is, als hij hem lang uitspreekt van wat in het meervoud ora is. Maar dergelijke kwesties beoordeelt men door te kijken naar de taal die eraan ten grondslag ligt. Want in het Grieks staat er niet στόμα (mond), maar ὀστϵ́ον (gebeente). Daarom is voor het aangeven van betekenissen het gewone taalgebruik van het volk meestal nuttiger dan de correcte taal van geletter- | |
[pagina 128]
| |
den. Ik zou liever willen dat met verkeerd taalgebruik gezegd werd: “Non est absconditum abs te ossum meum” dan dat het daarom minder duidelijk was, omdat het beter Latijn is.’ Tevens zegt hij in het tweede boek, hoofdstuk 13, als hij taalfouten behandelt: ‘Ook “Super ipsum floriet sanctificatio mea”,Ga naar voetnoot18. wat wij niet meer uit de mond van het zingende volk kunnen verwijderen, doet beslist geen afbreuk aan de betekenis. Toch zou de meer ervaren toehoorder liever willen dat dit werd verbeterd, zodat men niet floriet maar florebit zou zeggen. Niets staat een verbetering in de weg behalve de gewoonte van de zangers.’ Men kan hieruit afleiden dat dit commentaar voor de bewoners van Africa en in die vroege periode geschreven is. Het zou misschien beter zijn een paar andere fouten aan te wijzen, waardoor de gewaarschuwde lezer zich minder ergert als hij erop stuit, en hij de tekst niet meteen verandert, omdat hij vermoedt dat deze door kopiisten bedorven is. Het woord poenitemini gebruikt hij niet zelden als een deponens. Ook gebruikt hij tribulantes vaak voor hen die gekweld worden, niet voor degenen die kwellingen veroorzaken. Op dezelfde manier confundentes in plaats van erubescentes alsof tribulari en confundi verba deponentia zijn en geen passieve werkwoorden. Hoc flos en hoc ros schrijft hij voortdurend als onzijdig, natuurlijk naar analogie van os, oris. De werkwoorden carere en uti verbindt hij met de accusativus. Haec manna, mannae verbuigt hij zoals wij doen met Anna, Annae. Naar Grieks voorbeeld gebruikt hij vaak de nominativus absolutus in plaats van een ablativus zoals in het commentaar op psalm 114 en 84. Soms hanteert hij een naamval die niet past bij de werkwoorden die hij gebruikt, maar bij een werkwoord waarvan hij een omschrijving maakt, zoals in psalm 88: memor esto apostolos in plaats van memento apostolos. Elders schreef hij adtropare, een woord dat natuurlijk in die tijd eerder gangbaar was dan de juiste vorm per tropologiam applicare. Het woord paratura, dat bij Tertullianus bijzonder is, vindt u bij hem ook regelmatig. Tertullianus was weliswaar ouder dan Arnobius, maar behoorde ook tot hetzelfde volk. Soortgelijke uitdrukkingen komt men in de werken van Augustinus tegen, vooral de werken waarmee hij tot het volk sprak, bijvoorbeeld subdiacones, diacones en baptismum als onzijdig woord. Het leek mij goed dit naar voren te brengen om te voorkomen dat een even geleerd als godsdienstig werk voor iemand onaantrekkelijk is vanwege dergelijke taalfouten. Bij degenen voor wie hij toen schreef, was zelfs geen sprake van fouten, zodat hij voor een ongeletterde zou doorgaan als hij anders gesproken had. Door de stijl te veranderen en een paar woorden toe te voegen had ik met weinig moeite de verdienste van het hele werk op mijzelf kunnen betrekken. Maar in de eerste plaats is het altijd volledig met | |
[pagina 129]
| |
mijn handelwijze in strijd geweest de erkentelijkheid voor andermans verdienste te stelen. Ten tweede verdiende naar mijn mening Arnobius het niet, dat hij bij het nageslacht van dit deel van zijn roem werd beroofd. De veelgeprezen boeken waarmee hij tegen de heidenen strijdt (Adversus gentes), zijn verloren gegaan.Ga naar voetnoot19. Laat dan tenminste dit als aandenken aan zijn talent, dat zo vaak door Hieronymus geroemd is, blijven bestaan. In zijn catalogus van beroemde schrijvers vermeldt Hieronymus dit werk niet. De reden dat Hieronymus dacht het niet te hoeven opnemen, was wellicht dat het boek als een werk voor het volk alleen in Africa circuleerde of dat het al bekend genoeg was en door iedereen stukgelezen. Op die manier zijn heel wat geschriften door te grote bekendheid in vergetelheid geraakt. Dit is precies de oorzaak dat we nu titels van werken van Origenes missen. Door eenzelfde toeval zouden we niet bekend zijn met werken van Tertullianus, als niet onlangs de voorzienigheid die de wetenschappen gunstiger gezind was, een deel tevoorschijn had gebracht.Ga naar voetnoot20. Ik zal nog een andere aanwijzing geven waarmee men naast een uitleg over de stijl iets over de vroege periode van de schrijver te weten kan komen. Als de gelegenheid zich voordoet, noemt hij enkele ketters, Manichaeus, Novatianus en Arius, maar niemand die later dan ArnobiusGa naar voetnoot21. leefde. Want het blijkt dat de ketterij van Arius tijdens diens leven is ontstaan. Zij beleefde haar bloei onder keizer Diocletianus,Ga naar voetnoot22. ongeveer in het jaar 329 van de verlossing van de wereld. Verder maakt hij geen melding van de Donatisten en de Pelagianen, hoewel beide verderfelijke sektes in Africa ontstaan zijn. Het staat vast dat de eerstgenoemden zijn verschenen toen hij overleden of hoogbejaard was en dat de anderen geleefd hebben ten tijde van Augustinus. Niettemin spreekt deze Arnobius op enkele plaatsen over de vrije wil en daarbij had hij zeker Pelagius vermeld, als deze ouder was dan hij.Ga naar voetnoot23. Ik heb aangetoond dat in deze passages die als enige aanstoot konden geven, niets stond waaraan iemand aanstoot zou moeten nemen, omdat het gezag van Hieronymus ons de auteur bijzonder aanbeveelt en ook omdat zo'n vroege datum voor het werk zelf een aanbeveling vormt. Daarom zal ik nu met enkele woorden aangeven wat mij tot zo'n grote bewondering voor dit | |
[pagina 130]
| |
werk gebracht heeft. Allereerst is het een uitgemaakte zaak, dat van de boeken van de Heilige Schrift er geen is dat meer verborgen mysteriën bevat dan het boek van de Psalmen en dat geen ander boek meer gevuld is met duistere woorden en betekenissen. Een dergelijk onderwerp kort en helder te behandelen, wat hij beide opvallend goed doet, is naar mijn mening het kenmerk van een man die tegelijk een voortreffelijke welsprekendheid bezit en volledig begrijpt waarover hij schrijft. Niemand legt in een paar woorden uit wat hij onvoldoende begrijpt. Alleen degene die zeer bedreven is in alle manieren van zich uitdrukken, zou zulke duistere zaken zo helder uiteen kunnen zetten. Nergens is hij moeilijk te volgen vanwege uitwijdingen in voorwoord en tekst, maar overal haast hij zich als een uitmuntend vakman en sleurt de toeschouwer naar de kern van de zaak alsof die hem al bekend is. Horatius prees dit bij Homerus.Ga naar voetnoot24. Nergens is hij op vertoon uit bij het citeren van bewijsplaatsen uit de Heilige Schrift, maar zijn hele taal is als het ware samengesteld uit reliëfwerk en mozaïeksteentjes van de verborgen Schrift. Vaak heeft hij van de psalm die hij behandelt enkele verzen zo samengevoegd, dat met toevoeging van een paar woorden ook die passages die hij niet uitlegt, helder worden. Hij behandelt ze zo, dat de continuïteit van zijn onafgebroken en samenhangend taalgebruik haar bekoorlijkheid heeft. Verder zet hij - wat ook bij een duidelijke inhoud moeilijk is - alles begrijpelijk uiteen zonder iets toe te laten wat de geestdrift bekoelt. Zijn taal geeft meer aan dan hij zegt en al voortsnellend laat hij veel gedachten en prikkels in je geest achter, zodat je niet weet wat hij het eerst bij je bereikt - dat je het begrijpt of erdoor wordt gegrepen. Dit is niet alleen kenmerkend voor een geleerde, maar ook voor iemand die houdt van wat hij onderwijst. Als Arnobius iets tegenkwam, dat hij in ontoegankelijke geschiedwerken van de Oudheid of in boeken die over het eigene van levende wezens of andere zaken handelen, moest opzoeken, was niets zo duister bij heidense en christelijke schrijvers of hij kon het met enkele woorden uitleggen. Intussen schept hij helemaal niet op en loopt niet te koop met zijn veelzijdige geleerdheid, hetgeen ik bij schrijvers ook van grote naam vaak onaangenaam vind. Een waarlijk heilige zaak behandelt hij met de eenvoud en oprechtheid van de apostelen. Hij komt niet met vreemde dingen aanzetten, doet nergens de Heilige Schrift geweld aan, maar van al wat hij ter sprake brengt, zou men kunnen zeggen dat het voor die plaats bestemd was. Want hij wilde liever de beste in plaats van zoveel mogelijk onderwerpen behandelen. Hoewel hij zich verder onthoudt van humor, die de ernst van de inhoud niet toeliet, kan men toch merken dat zijn stijl steeds vermengd is met een bepaalde opgewektheid en vreugde. Nergens is hij saai of onoplettend en altijd bemoe- | |
[pagina 131]
| |
digt en verkwikt hij de lezer met zijn blijmoedig taalgebruik. Hij begint zo dat hij meteen verfrist; hij schrijft zo vlot dat de slaap niet kan verrassen; hij eindigt zo dat hij een lezer achterlaat die nog dorst heeft en naar meer verlangt. Terwijl verder in de werken van Tertullianus, Origenes en bijna alle oude auteurs enkele zaken terecht zijn gekomen die of een duidelijke vergissing zijn of niet orthodox, hanteert Arnobius zijn pen overal zó, dat ik nergens iets heb gevonden dat enige verwantschap met ketterij heeft. Want als hij in zijn commentaar op psalm 14 schrijft: ‘Maar Jezus ging als enige onbevlekt in de hal van de maagd naar binnen en bevrijdde het tabernakel zelf van de smetten van het vlees,’ dacht hij niet aan de smetten die er vóór de binnenkomst van Christus in Maria waren geweest, maar aan die welke er gewoonlijk bij andere vrouwen bestonden en waarvan Christus zijn moeder vrijwaarde. Hij vergrootte eerder haar kuisheid dan dat hij haar schond. Hij schijnt zelfs de kerk van Rome de eer toe te kennen, dat wie niets met de kerk van Rome te maken heeft, buiten de katholieke kerk staat. Want zij bezit het leiderschap van de hele kerk en verdiende het Petrus, de leider van de apostelen, als herder te hebben. De passage staat in hoofdstuk 106 van het commentaar en in het commentaar op psalm 138. Hij verkondigt dat Christus een speciale macht heeft verleend aan Petrus, die hem driemaal verloochend had; daarmee bedoelt hij ongetwijfeld de macht om schapen te hoeden. Enkele keren spreekt hij over geloften, maar slechts over die geloften waarmee we bij het doopsel Christus beleden en de wereld en satan verzaakt hebben; niet omdat ik denk dat hij voor de andere geloften een minachting had, maar omdat hij deze als de belangrijkste beschouwde, wat ook zo is. Het lijdt voor mij geen twijfel dat hij bij dit commentaar geholpen is door de werkzaamheden van Origenes, die op geen boek uit de Heilige Schrift vaker een commentaar heeft publiceerd dan op de Psalmen. Want op enkele plaatsen verklaart hij het Grieks te beheersen. Maar intussen zou iemand tegen mij kunnen zeggen: ‘Wat voor dank denk je te krijgen, terwijl je niets van jezelf geeft?’ Ik verzet mij er niet tegen dat Arnobius alle lof toekomt, zolang zij die zich op ware vroomheid toeleggen, hiervan kunnen profiteren. Toch is het van belang dat een boek is verschenen dat voordien moeilijk te begrijpen was en vanwege taalfouten weinig aanzien genoot. Het wil wat zeggen dat Johann Froben ertoe gekomen is op eigen kosten en voor eigen risico het nieuwe werk met zijn drukkerij uit te geven. Want de dobbelsteen van het uitgeven valt voor drukkers niet altijd even gelukkig. Ten slotte is het nauwelijks te geloven hoeveel werk er zat in het verbeteren van de fouten van de kopiist. Daarvoor moest ik dikwijls het hele boek Psalmen opnieuw lezen voor het naspeuren van een | |
[pagina 132]
| |
mogelijke vergissing. Gangbare taalfouten en vreemde uitdrukkingen in dit werk moest ik registreren. Op andere plaatsen eiste het werk beslist een zwemmer van DelosGa naar voetnoot25. of liever nog een sibille.Ga naar voetnoot26. Een dergelijk voorbeeld geef ik bij het commentaar op psalm 77. Een kopiist die de tekst niet begreep, had het volgende geschreven: quod aures in faciens. Omdat deze woorden helemaal niets betekenden, kwelde ik mij een poos daarmee en raadde ik wat het moet zijn, namelijk dat geschreven was quod auxesin faciens. Want in de meeste handschriften wijkt de vorm van deze letter x niet veel af van de r. Daarom had de kopiist die helemaal geen Grieks en maar heel weinig Latijn kende, auxesin in aures in veranderd. En in het commentaar op psalm 105 stond geschreven: ‘Laat hij de regel van het boetedoen aanvaarden excluso noua ita zoals psalm 155 etc.’ Met een conjectuur heb ik de tekst veranderd in in excluso Nouato of Nouatiano. Want beiden hingen zij dezelfde ketterij aan en stonden boetedoening niet toe. Daarom draag ik het nieuwe werk aan de nieuwe paus op, een godsdienstig en theologisch werk aan een paus, die een zeer integer theoloog is. Naar ik hoop zal Uwe Heiligheid dit kleine geschenk met meer genoegen aanvaarden, omdat ik hiermee niets anders beoog - want ik ben met mijn positie, hoe gering die ook is, tevreden - dan dat dit werk onder uw bescherming in handen van de mensen komt. Het werk zal ongetwijfeld een rijkere oogst aan godsdienstigheid opleveren, wanneer het uw goedkeuring heeft verkregen. U hebt die hoogste waardigheid niet door uw ambitie, niet door menselijke gunsten, maar naar wij allen geloven door de wil van de genadige godheid bereikt met de bedoeling om niet alleen als de meest rechtschapen, maar ook als de meest gezaghebbende persoon aan de goddeloze troebelen van de christelijke wereld, die helaas al te lang duren en steeds erger worden, een keer een eind te maken. Wij zien dat de twee belangrijkste vorsten van de wereldGa naar voetnoot27. in een vijandige stemming onderling slaags raken en dat er nauwelijks een deel van de wereld gevrijwaard is van oorlogen, moordpartijen en plunderingen. Hoewel de christelijke godsdienst, die vroeger alle streken van de wereld veroverd had, nu kleiner is door de nauwe grenzen van Europa, is zij ongelukkigerwijs ook verscheurd door verderfelijke twisten van sekten en schisma's. En terwijl men zo ruzie maakt worden we door de Turken bedreigd. In zulke ellendige omstandigheden leeft in de harten van alle goede mensen de sterke hoop, dat wanneer de stormen bedaard zijn, door uw toedoen | |
[pagina 133]
| |
helder en rustig weer voor ons terugkomt. Niet alleen veel andere feiten beloven dit aan ons, maar ook uw buitengewone geleerdheid en daarnaast uw integere handelwijze, die bij allen vanaf uw jonge jaren tot aan deze tijd is opgevallen. Bovendien wordt het beloofd door uw hoge leeftijd,Ga naar voetnoot28. die u niet toestaat uw blik op iets anders te richten dan de glorie van Christus en de voortgang van de christelijke godsdienst. En ten slotte door de grote eensgezindheid met keizer Karel, wiens gezag en macht zullen maken, dat u kunt bereiken wat u als het beste beoordeelt. Om zo'n ernstige besmetting met de meest verdorven gewoonten te voorkomen zijn in elk geval krachtige wondermiddelen nodig en een gifmengende kunstenaar, die met wijsheid kan toveren. Voor dit doel heb ik een nieuw instrument aangereikt, niet omdat het psalterium van David niet beschikbaar was, maar omdat het bij de meeste mensen niet werd gebruikt. Naar men zegt is het een kenmerk van muziek, dat zij gevoelens bij mensen losmaakt of matigt, als een muzikant bepaalde harmonieën mooi laat klinken. Men zegt dat Timotheus gewoonlijk de strijdlust van Alexander de Macedoniër met bepaalde melodieën aanwakkerde. Door spondeeën op de Frygische wijze te spelen veranderde Pythagoras een waanzinnig verliefde jongeman in een ernstig persoon. Naar verluidt heeft Empedocles iets dergelijks gedaan. Met bepaalde melodieën bracht hij een man die buiten zichzelf van woede was en op het punt stond een moord te plegen, weer tot bedaren. Hoewel de verhalen over de citer van Mercurius en Orpheus die de ouden hebben overgeleverd, ongeloofwaardig schijnen, zijn deze verzinsels toch ontstaan uit de wonderen van de kunst. De geschiedschrijvers vertellen in elk geval dat Terpander en Arion op Lesbos en in Ionië met melodieën mensen van veel en zware ziekten plachten te genezen. We lezen dat Ismenias uit Thebe in Boeotië veel ischiaspatiënten met een geschikte melodie van hun pijn heeft afgeholpen. Want wat VergiliusGa naar voetnoot29. zegt, ‘Een koude slang in de wei barst door bezwering’ zou men als een uitspraak van een dichter kunnen afdoen, als in onze tekst ook niet sprake was van een wijze slangenbezweerder en een dove adder.Ga naar voetnoot30. David schoot met zijn citer Saul te hulp, wanneer deze door de boze geest van de Heer werd opgejaagd.Ga naar voetnoot31. Indien muziek bij mensen al zoveel kracht heeft om de toestand van lichaam en ziel te veranderen, hoeveel doelmatiger is dan, naar we moeten geloven, deze hemelse en goddelijke muziek om onze ziel te reinigen van de geestesziekten en de boze geesten van deze tijd? Eerzucht is een reusachtige | |
[pagina 134]
| |
ziekte, afgunst en haat zijn kwaadaardig. Het grootste deel van de christenen heeft van dergelijke ziektes te lijden, waarvan zij die anderen behoorden te genezen, daarvan vaak niet vrij zijn. Al lang bezaten heidenen woorden en gezegden, waarmee zij zielenpijn konden lenigen en de kwaal grotendeels wegnemen.Ga naar voetnoot32. Heeft de muziek van Christus dan niet de woorden en gezegden om in onze harten de liefde voor vergankelijke zaken te bezweren en de liefde voor hemelse zaken tevoorschijn te toveren? Pythagoras had melodieën waarmee hij een jongen die buiten zinnen van liefde was kon ontnuchteren. Heeft de christelijke psalmist geen melodieën om vorsten, die elkaar met de meest dwaze oorlogen onophoudelijk bestrijden, tot liefde voor de vrede terug te roepen? Maar wij dienen eerst zelf ons met deze muziek te genezen, voordat wij ons voorbereiden op het genezen van ziekten van anderen. Er is geen deel van de Heilige Schrift dat geen werkzame melodieën bezit, als we maar niet als dove slangen onze oren dichtstoppen om te verhinderen dat de kracht van de goddelijke betovering onze harten binnendringt. Geen melodieën hebben mijns inziens meer effect dan die van de psalmen; daarin heeft de goddelijke geest de meest verborgen genoegens van zijn mysteriën voor ons willen bewaren en enkele zeer succesvolle melodie- en beschikbaar gesteld om bij ons een liefde op te wekken die Christus waardig is, op voorwaarde dat er iemand is die de snaren van dit psalterium kundig kan beroeren. Dit is een bijzondere taak voor bisschoppen en priesters. En toch zou ieder voor zich een psalmist kunnen zijn. Wie de snaren bespeelt, wordt geholpen en van binnen door een geheime kracht begeleid, als hij maar een zuiver en brandend hart heeft, dat wil zeggen als de oren van zijn geest gereinigd zijn. Moge Uwe Heiligheid ons die David terugbrengen, die in deze muziek zo zeer bedreven was. Hij heeft niet alleen zelf muziek gemaakt, maar ook veel andere zangers onderricht gegeven. En David was de voorloper van Jezus Christus, onze psalmist, die toen de harp van zijn lichaam op het kruis gespannen was, niets liet klinken dat gewoon of van deze aarde was, maar een melodie ten gehore bracht die voor zijn vader zeer welgevallig en voor ons zeer werkzaam was. Hoe aangenaam klonk die snaar van de liefde: ‘Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen.’Ga naar voetnoot33. Ook de wereld heeft zijn muziekinstrumenten, maar zij maken een hels en onaangenaam geluid. Want wat zegt de snaar van de woede? ‘Neem wraak, roof, verdrijf, vermoord.’ Hoe klinkt de snaar van de eerzucht? ‘Breid uw gezag uit en houd, telkens als het over macht gaat, geen rekening met een eed of met godsdienst.’ Wat schreeuwt de snaar van de hebzucht? ‘Je ziet dat het | |
[pagina 135]
| |
iemand alleen maar goed gaat als hij heel veel bezit. Of het toegestaan is of niet: verzamel, roof, bewaar.’ Hoe klinkt de snaar van weelde en wellust? ‘Leef hier aangenaam, je weet niet wat je na dit leven zult hebben.’ De snaar van afgunst en jaloezie laat zo de slechtste melodie klinken. Dit is natuurlijk de muziek van de wereld, die met de slechtste melodieën bij ons verderfelijke begeerten oproept en ons op de manier van de Sirenen met verleidelijk gezang in het verderf stort. Door deze melodieën zijn we dronken en buiten zinnen, voeren oorlog, veroorzaken onrust, zijn eerzuchtig, roven, zijn woedend, nemen wraak, bijten en worden gebeten. Maar hemelse muziek raakte de man die zei: ‘Hoe lieflijk zijn uw woningen, heer der heerscharen. Mijn ziel verlangt en smacht naar de voorhoven van de Heer.’Ga naar voetnoot34. En opnieuw: ‘Mijn hart is als was geworden, midden in mijn buik gesmolten.’Ga naar voetnoot35. De kracht van deze melodie had de apostelen geïnspireerd, toen ze zeiden: ‘Heer, waar zullen we heen gaan? U hebt de woorden van het leven.’Ga naar voetnoot36. Heel aangenaam en muzikaal is de melodie, telkens als uit liefde, kuisheid, soberheid, bescheidenheid en andere deugden een eendrachtige verscheidenheid weerklinkt. Deze muziek heeft ook melodieën die al naar gelang de inhoud verschillen. Met sommige bewenen we op een klaaglijke maar God zeer welgevallige toon onze zonden. Sommige geven ons moed en kracht de duivel dapper te weerstaan. Er zijn opgewekte en blije melodieën om God te danken om zijn weldaden voor ons. Met sommige troosten en kalmeren we degene die verdriet heeft. Kortom, dit leven heeft geen ellende die wij niet gemakkelijk kunnen verdragen, als, zoals Paulus aan de Kolossenzen schrijft,Ga naar voetnoot37. wij elkaar leren en terechtwijzen, en de Heer in ons hart danken met gezangen, lofprijzingen en geestelijke liederen. En wat wij in woord of in daad doen, laten wij dat alles doen in de naam van onze Heer Jezus en God de Vader door zijn zoon danken. Deze muziek zal God welgevalliger zijn, als zij wordt uitgevoerd door een uitgebreid koor in een harmonie van hart en stem. Maar om op de psalmen van David terug te komen: niemand kan de bekoorlijkheid van deze muziek aanvoelen, als hij de mystieke betekenis niet begrepen heeft. Want wat is anders de reden dat de meeste monniken en priesters met zo'n grote afkeer deze psalmen laten klinken? Natuurlijk omdat ze met hun adem en niet met hun geest zingen. Als zij geen gelegenheid hebben de uitvoerige commentaren van anderen in te zien, zal Arnobius, die | |
[pagina 136]
| |
vaak korter is dan de psalm zelf, hun afkeer verhelpen, zodat wie zijn korte commentaar gelezen heeft, tegelijk ook de psalm gezongen en begrepen heeft. Laat daarom dit voor priesters de belangrijkste taak zijn, dat zij voor eens en voor altijd begrijpen wat ze dagelijks zingen. Zo zullen zij meer troost putten uit één psalm die zij begrepen hebben en met hun verstand gezongen, dan uit veertig psalmen die zij met hun adem hebben laten klinken. Onze psalmist dient er vooral volledig van overtuigd te zijn dat de Heilige Geest besloten heeft - en dat met een zeer goede reden - de geheimen van de hemelse wijsheid met de omhulsels van dergelijke uitdrukkingen te bedekken. Christus zelf laat in het evangelie de weg zien om het mysterie op te lossen en de apostelen doen het in hun brieven. De oude orthodoxe schrijvers hebben hun sporen gevolgd en ons de rest laten zien. Maar naar mijn mening deed niemand dat gewetensvoller dan Arnobius. Hij is weliswaar het meest bezig met verklaringen die verband houden met de geschiedenis van het evangelie. Zodoende wordt naar de woorden van de apostel PaulusGa naar voetnoot38. de kennis van Christus voor ons meer uit geloof tot geloof versterkt, wanneer wij zien dat al wat wij aan gebeurtenissen in het evangelie lezen in de psalmen voorspeld is. En in elk geval is dit bij de behandeling van de psalmen het moeilijkste deel. Als degenen die bedreven zijn in de verklaring van mystieke geschriften, dit op de juiste manier hebben begrepen, raden zij vanzelf zonder moeite de overige betekenissen. Ik heb hierover enkele opmerkingen gemaakt in het commentaar waarmee ik onlangs de psalm Quare fremuerunt gentesGa naar voetnoot39. heb uitgelegd. Maar om mijn brief een keer af te maken: het christelijke volk vraagt en verwacht allereerst van u, heilige vader, dat u het psalterium van Christus oppakt en een waarlijk apostolische melodie laat horen, die in christelijke eensgezindheid de harten van vorsten en volkeren verbindt, die de verderfelijke meningsverschillen beslecht en die degenen die voor het hemelrijk zijn bestemd, tot liefde voor de hemelse goederen aanvuurt. Ik feliciteer u niet met uw hoge waardigheid, ik wens evenmin ons gemeenschappelijk vaderland en bisdomGa naar voetnoot40. geluk, aan wie nu voor het eerst de eer ten deel viel een bisschop van Rome te leveren. Ik ben er niet op uit bij u voordeel te verkrijgen vanwege ons gemeenschappelijke vaderland en onze langdurige vriendschap. Maar ik zal de christelijke wereld gelukwensen, als (wij vertrouwen erop dat dit zal gebeuren) u uw apostolische taak zo vervult, dat de wereld begrijpt dat Rome eindelijk een bisschop heeft gekregen, voor wie niets belangrijker | |
[pagina 137]
| |
is dan de roem van Christus, die liever de geest van Petrus en Paulus terugbrengt dan hun titels en die als plaatsbekleder van Christus zo optreedt, dat de wereld merkt dat de geest van Christus in hem verblijft en actief is. Het volk zal, geloof me, luisteren naar de stem van de ware herder en de kudde zal hem die in de voetstappen van Christus voorgaat, graag volgen. Het zal de apostolische macht graag erkennen, als het de apostolische vroomheid heeft waargenomen. Ik bid dat u die zich hiervoor inspant, hulp ontvangt van onze Heer Jezus, de belangrijkste herder. Amen. Bazel, 1 augustus 1522 |
|