De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1302 Aan Pierre Barbier
| |
[pagina 117]
| |
de toestand van jouw Erasmus, die helemaal aan zijn eind gekomen is, als aan zijn eind komen betekent zich op de dood richten. Onlangs schreef ik een korte briefGa naar voetnoot2. naar Rome, omdat ik niet zeker wist of je daar zou zijn. Want ik had steeds het vermoeden dat paus Adrianus niet voor de herfst naar Rome zou komen en ook niet zonder de keizer. Nu dien je te weten door welk lot je beschermeling, die tot nu toe door jou verdedigd werd, is getroffen. Naast enkele andere werken is hier het Nieuwe Testament gedrukt, voor de derde keer herzien en uitgebreid.Ga naar voetnoot3. Hoewel Duitsland mij herhaaldelijk wreed had ontvangen,Ga naar voetnoot4. wilde ik toch, zoals, volgens het gezegde, een ezel dwars door het vuur rent om zijn jongen te redden,Ga naar voetnoot5. met gevaar voor eigen leven bij mijn werk zijn. Dat was zonder twijfel slecht behandeld, als ik er persoonlijk niet bij was geweest. Omdat mij ter begeleiding een groot aantal soldaten werd aangeboden, die na ontslag door de keizer naar huis terugkeerden, durfde ik mij aan de reisGa naar voetnoot6. te wagen. Want in het landelijke Anderlecht was ik zo op krachten gekomen, zelfs op een of andere manier weer zo jong geworden, dat ik tamelijk standvastig voor niets terugdeinsde. Volgens het woord van de wijzeGa naar voetnoot7. pleegt hoogmoed zo voor de val te komen. Het was in dit opzicht bijzonder ongelukkig dat ik, omdat zich plotseling een gelegenheid aandiende, was weggegaan zonder nog een gesprek te hebben met Jean Glapion. Uit eigen ervaring wist ik dat hij een oprechte en betrouwbare vriend voor mij is. Hij had om een onderhoud met mij gevraagd en ik wilde hem graag ontmoeten. Maar toen hij naar mijn huis was gekomen, was ik toevallig in Antwerpen waar ik de oogst van mijn jaargeld verzamelde. Intussen volgde hij de keizer, die haastig uit Valenciennes vertrok om DoornikGa naar voetnoot8. te veroveren. Daarom liet ik de hoop op een gesprek met hem varen en ben ik hierheen vertrokken. Het was voor mij een troost dat ik hoopte na voltooiing van wat ik onder handen had, naar mijn geboorteland terug te keren nog voordat de keizer vertrokken was. En daar in Worms begon ik bij de walm van de kachels direct mij te ziek te voelen. Het paardrijden hief mijn ellende op en in Speyer verzorgde ik een paar dagen mijn arme lichaam bij de dekenGa naar voetnoot9. van de dom. Terug in Bazel liep | |
[pagina 118]
| |
ik bij de stank van de kachels niet een verkoudheid, maar een echte zware ziekte op. De natuur won het ook van deze ellende. Toen ik de stank voor de derde keer rook, had ik last van hoofdpijn, die verscheidene maanden aanhield. In aansluiting daarop kreeg ik een niersteen, waar ik niet van af kom en die mij van dag tot dag meedogenlozer kwelt. Er komt geen eind aan en er is geen pauze, de ene steen volgt op de andere en het is een onophoudelijke zwangerschap, steeds weer een strijd met groot gevaar voor mijn leven. De kwelling is zo erg, dat ik om deze reden de dood niet vrees en dikwijls jaloers ben op hen die aan de pest of aan de vierdedaagse koorts lijden. Twee weken geleden ben ik bij het afscheiden van een steen bijna omgekomen. De steen was enorm. Mijn eetlust was compleet verdwenen en kan zich zelfs nu niet herstellen. De hele Erasmus is alleen nog maar vel over been. Het gevolg hiervan was, dat hoewel ik begreep dat het voor mij van het grootste belang was vóór het vertrek van de keizer in Brabant te zijn, mijn gezondheidstoestand dit toch niet toeliet. Ik was tot Sélestat gekomen, een reis van twee dagen, maar een koorts die ik vanwege de hitte opliep, dwong mij naar huis terug te keren. Dit kostte mij veel moeite, zelfs nadat ik vier dagen bij Beatus Rhenanus was vezorgd. Toch handelde ik de zaak naar beste kunnen per brief af. Ik vermoedde eenvoudigweg dat Caracciola en Aleandro, door de meest leugenachtige taal van bedriegers hiertoe aangezet, aan het hof van de keizer iets tegen mij beraamden. Er was ook iemand aan het hof die mij erg vijandig is. Wie het is, heb ik nog niet kunnen achterhalen. Ik neem aan dat het een SpanjaardGa naar voetnoot10. is, van wie men zegt dat hij bij de keizer veel gezag heeft. Maar de Paraphrasis in Matthaeum heeft mij opnieuw de gunst van de keizer bezorgd omdat Glapion, de bisschop van PalenciaGa naar voetnoot11. en andere sympathisanten mijn zaak welwillend steunden. Want toen de keizer in Engeland bij de koning het middagmaal gebruikte en Erasmus toevallig aan de orde kwam, sprak hij eervol over mij en beval mijn werken bijzonder aan. En door vaststaande bewijzen weet ik zeker dat de koning van Engeland mij van harte steunt. Bovendien heeft het college van kardinalen voldoende duidelijk gemaakt aan mijn kant te staan: met een verordening heeft het verboden een werkje van Zúñiga, dat deze de heuse titel BlasphemiaeGa naar voetnoot12. gaf, te drukken en toen het clandestien gedrukt was, te verspreiden. De kar- | |
[pagina 119]
| |
dinaal van SionGa naar voetnoot13. biedt mij privé al herhaaldelijk een jaargeld van vijfhonderd dukaten aan naast een eervol bedrag voor reiskosten. De kardinaal van MainzGa naar voetnoot14. schrijft me vaak in zeer hartelijke en eervolle bewoordingen. Ik zie voor mij geen enkel gevaar, behalve van enkele pseudomonniken. Wat Baechem betreft kon ik zonder meer vermoeden wat gebeurd is, namelijk dat hij na het vertrek van de keizer als tiran begon op te treden. Onmiddellijk begon hij zich duidelijk tegen mij uit te spreken en in Mechelen waarschuwde hij in een openbare preek het volk op te passen voor de ketterij van Luther en Erasmus. Bij maaltijden verkondigde hij overal dat Erasmus nog een ergere ketter was dan Luther en dreigde met vreselijke dingen, als ik daar zou verschijnen. Er is een anderGa naar voetnoot15. die mij meer in het geheim aanvalt, maar met meer schade. Je moet hem, mijn beste Barbier, maar beoordelen op grond van zijn vroegere gedrag, dat mij ook aanstond, toen hij nog in een nederige positie verkeerde. Nadat het geluk hem is komen aanwaaien, is hij zo verwaand geworden, dat hij zelfs bij enkele theologen gehaat is, en niet alleen bij alle oprechte mensen. De godsdienstige instelling van de keizer prijs ik bijzonder. Maar als hij van de hele kwestie voldoende op de hoogte was gebracht, had hij een zaak van zo'n groot belang niet aan een dwaze en onstuimige man, Baechem, toevertrouwd en aan zijn collega die precies op hem lijkt.Ga naar voetnoot16. Beiden haten de oude talen en de humaniora meer dan een slang.Ga naar voetnoot17. De karmeliet gaat tegen niemand meer tekeer dan tegen mijn vrienden, tegen mensen die op de humaniora gesteld zijn of die hem beledigd hebben. Hij beweert dat hij voor de wereld dood is, maar niemand is meer dan hij op wraak uit. Tegen X,Ga naar voetnoot18. een rechtschapen jonge geleerde, trad Baechem duidelijk als de tiran PhalarisGa naar voetnoot19. op, omdat deze hem eens een dwaas had genoemd. De man kon het in zijn onstuimigheid niet verborgen houden, ook al voerde hij in het openbaar een toneelstuk van de ontkenning op. Een anderGa naar voetnoot20. die eerst was vrijgekomen, liet hij opnieuw oppakken en gevangen zetten - nog wel de beste man van Antwerpen. Ik denk dat je hem wel kent. Ik weet niet wat zij van Luther vinden; zij hebben zich bij mij daarover nooit zo uitgesproken, maar ze hebben een grondige hekel aan enkele dominicanen en karme- | |
[pagina 120]
| |
lieten. Deze gedragen zich inderdaad zo, dat ieder fatsoenlijk mens hen verwenst. Als je er zelf bij aanwezig was, zou je toegeven dat het waar is wat ik zeg. Bij de karmelieten geldt de verordening dat men de kwestie met strengheid moet afhandelen. Maar dat moet men misschien alleen doen bij degenen die Luther openlijk verdedigen. Bij ons doet niemand dat. De haat tegen monniken en de heilige stoel heeft hem bij de hele bevolking en de meeste machthebbers enige sympathie opgeleverd. Als deze genegenheid zo streng bestraft moet worden, zijn er hier bij mij twintig miljoenGa naar voetnoot21. mensen die dezelfde sympathie hebben. Er is alleen maar een leider nodig. Onder een deugdzaam voorwendsel raakt deze zaak vermengd met de lust andermans bezit te roven en met het verlangen voor persoonlijk leed wraak te nemen. |
|