De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1301 Aan de theologen van Leuven
| |
[pagina 114]
| |
Jezus Maria
| |
[pagina 115]
| |
persoon rekening houden? Of denken zij dat, als ik een Turk sprekend opvoerde, zij al wat hij zei, aan mij moeten toeschrijven? Nu enkele opmerkingen over de passages. In de eerste passageGa naar voetnoot5. zegt een jongen van zestien jaar alleen die zonden te bekennen die beslist doodzonden zijn of er verdacht veel op lijken. Luther leertGa naar voetnoot6. dat het niet nodig is alle doodzonden te bekennen, maar alleen die waar geen onduidelijkheid over bestaat. Daarom stemmen de woorden van de jongen bepaald niet overeen met de leer van Luther. Op de vraag daarna of het voor hem voldoende is voor Christus schuld te belijden antwoordt de jongen dat hij het voldoende vindt, als de kerkleiders daar dezelfde mening over hadden. Daaruit leiden zij af dat ik beweer dat de biecht zoals wij die nu kennen, niet door Christus zelf is ingesteld. Hun conclusie zou aannemelijk kunnen zijn, als Christus niet een van de kerkleiders was; hij is toch de belangrijkste van de herders? Wie dus over kerkleiders spreekt, sluit Christus niet uit, maar rekent ook hem daartoe samen met de apostelen en hun opvolgers. En om ten overvloede aan te geven dat ik dit over onberispelijke mensen, pausen, heb gezegd: is het voor de jongen niet voldoende bij het biechten hun gezag te volgen, ook al weet hij niet zeker of de pausen de biecht zelf konden instellen of hem overgenomen hebben van de verkondiging van Christus? De jongen is immers geneigd te gehoorzamen, ongeacht hoe zij het overgenomen hebben. Voor mij staat nog niet volledig vast, dat de kerk heeft bepaald dat deze biecht, zoals hij nu wordt afgenomen, voortvloeit uit wat Christus geleerd heeft. Want er zijn voor mij veel argumenten die het tegendeel beweren en die ik niet kan oplossen. Toch onderwerp ik mijn innerlijk gevoel overal aan het oordeel van de kerk, die ik graag volg, wanneer ik een duidelijke uitspraak van haar hoor. Als een bul dit nadrukkelijk had verkondigd en ik dit niet zou weten of mij niet zou herinneren, zou het voldoende zijn mij tijdelijk in een geest van gehoorzaamheid aan het gezag van de kerk te onderwerpen, ook als mijn overtuiging vaststond. De redenering ‘Deze biecht is een instelling van mensen. Dus komt hij niet voort uit het onderricht van Christus’ is niet logisch. Toch staat vast dat het feit dat we eenmaal per jaar, in de paastijd, voor deze of gene capabele priester biechten, een regeling van pausen is. In mijn boek wordt niet over het vasten gesproken dat ons door het evangelie en de brieven van de apostelen is opgedragen, maar over de keuze van spijzen die het evangelie verwerpt en de brieven van Paulus vaak veroordelen, vooral als er van bijgeloof sprake is. Iemand zegt daar niet wat Luther verkondigt,Ga naar voetnoot7. | |
[pagina 116]
| |
namelijk dat regelingen van pausen ons hiertoe niet verplichten, als wij ze maar niet minachten. Mijn personage geeft integendeel toe dat de paus dit kan doen. Hij vraagt zich alleen af, of het de bedoeling van de paus is geweest iedereen zonder onderscheid te verplichten zich van vlees te onthouden met de hel als straf, tenzij het om een verdorven geest gaat. En dezelfde man stelt dan dat hij van vis een even grote afkeer heeft als van slangen.Ga naar voetnoot8. Als iedere verordening van bisschoppen ons met een straf in de hel dreigt, is het bestaan van christenen zwaar. Als sommige zaken verplicht zijn en andere niet, kan niemand hun bedoeling beter uitleggen dan de paus zelf. Als bijvoorbeeld de paus zou besluiten dat priesters een gordel moesten dragen, zou hij dat dan doen met de bedoeling dat degene die vanwege pijn in zijn nieren de gordel uitdeed, aan een straf in de hel overgeleverd zou zijn? Als iemand met zijn zieke vrouw vlees zou eten om te bereiken dat zij met meer eetlust eet, zou de paus dan willen dat hij een hellestraf riskeert? In het boek wordt alleen deze vraag gesteld en er wordt niets met stelligheid beweerd. Aflaten veroordeel ik daar niet en evenmin op andere plaatsen, ook al zijn tot nu toe meer dan voldoende aflaten toegestaan. Iemand lacht alleen maar zijn vriend uit. Die dacht hij dat hij met behulp van een bul in de hemel kon komen, hoewel hij elders de grootste nietsnut was.Ga naar voetnoot9. Ik denk dat het zelfs niet ketters is te menen dat er geen heiliger plicht is dan het volk te waarschuwen niet op bullen te vertrouwen, tenzij men zijn leven en verkeerde gevoelens wil veranderen. Dit alles schrijf ik om wat mij bij geruchte bereikt heeft. Zodra ik meer zekerheid heb gekregen, zal ik nauwkeuriger antwoorden. Ga nu na of ik iemand moet verdragen die, bezeten van haat tegen zijn broeder, op grond van dergelijke stukjes tekst bij maaltijden en in preken Erasmus een ketter noemt. |
|