De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1300 Aan Jeroen van der Noot
| |
[pagina 111]
| |
krijgen om mijn boek, dat als titel ColloquiaGa naar voetnoot1. heeft, te verbranden, omdat ik het daarin zogenaamd met Luther eens ben over de biecht, het vasten en over wat de mensen geregeld hebben. Wie het boek leest, zal merken dat het helemaal anders is, maar omdat hij met een oude haat mij, de oude talen en de humaniora tegenwerkt, legt hij het zo uit. Daarom leek het mij goed Uwe Hoogheid vooraf te waarschuwen om te voorkomen, dat er door zijn laster tegen mij iets wordt besloten wat ik niet verdien. Want als u en de uwen aan zijn haat tegemoet willen komen, zal er geen eind komen aan de wrede behandeling van hen die de humaniora koesteren. Ik vermoedde eenvoudigweg dat wanneer de keizer afwezig was, hij iets nieuws zou ondernemen. In de eerste plaats leer ik in dat boek Latijn te spreken, geloofsartikelen behandel ik niet. Toch bevat het zelfs geen woord dat met het geloof in tegenspraak is. In het boek zegt een jongen dat hij iedere dag voor Christus biecht. Op de vraag of hij denkt dat dit genoeg is antwoordt hij dat het naar zijn mening voldoende zou zijn, als de kerkelijke leiders daar hetzelfde over zouden denken. Baechem legt dit uit alsof ik beweer dat de biecht tot het recht van een mens behoort. Het is zeker dat onze biecht grotendeels een zaak is van menselijk recht. Want dat wij eenmaal per jaar biechten bij de ene of andere persoon, komt zoals bekend is, uit het hoofdstuk Omnis utriusque sexus (‘Ieder van elk geslacht’).Ga naar voetnoot2. Dus het gezag van de bisschoppen beweegt ons ertoe eenmaal per jaar te biechten. Daarom zondigt de jongen helemaal niet, als hij bij het biechten het gezag van de bisschoppen volgt, ook als hij twijfelt of het een zaak van goddelijk recht is of niet. Om eerlijk te zeggen bezit ik hierover nog onvoldoende zekerheid. Maar onder de leiders van de kerk neemt Christus naar mijn mening de eerste plaats in. De jongen zegt ook dat hij alleen die zaken biecht die in elk geval menselijk zijn of er verdacht veel op lijken. Niemand ontkent, denk ik, dat dit orthodox is. Het vasten komt in dit boek niet ter sprake,Ga naar voetnoot3. maar iemand spreekt alleen over het eten van vis. Het vasten is ons door Christus en de apostelen opgedragen. In de teksten van het evangelie wordt de keuze van spijzen op veel plaatsen veroordeeld. Toch wordt de gewoonte van de kerk in mijn boek niet veroordeeld. Alleen wordt bij een maaltijd de vraag besproken of het de bedoeling van de pausen is geweest iedereen zonder onderscheid te verplichten vis te eten door met de hel te straffen, zelfs als ze hiertoe in staat zouden zijn. Voor een schandaal en voor minachting maak ik altijd een uitzondering. U met uw wijsheid ziet dat hier niets afwijkt van de regel van het | |
[pagina 112]
| |
geloof. Het is niet de taak van Baechem, maar van de paus om zijn bedoeling uit te leggen. De aflaten veroordeelt niemand in mijn boek, maar iemand lacht zijn drinkebroer uit, omdat deze, hoewel hij een slecht leven leidde, zich met de steun van een pauselijke bul de hemel had beloofd. Wat is hier ketters aan? Staat er iets anders in de bullen van de paus, die berouw verlangen van degene die aflaten probeert te krijgen? Hoe groot mijn verdiensten zijn voor de publieke wetenschap, vertellen de feiten zelf. Ik heb als allereerste de aanhangers van Luther voor hun roekeloze onderneming laten terugschrikken. Als ik hem had willen steunen, zou die karmelietGa naar voetnoot4. nu niet zo de baas spelen. In Duitsland heb ik de vriendschap van talloze geleerden verloren, omdat ik verklaard heb het niet met Luther eens te zijn. En de aanhangers van Luther gaan nu, omdat ze boos zijn, met beledigende pamfletten tegen mij tekeer. Ik heb meer mensen Luther de rug laten toekeren dan Baechem ooit zal kunnen. Aan zijn mening wordt hier geen waarde toegekend. Als dank voor deze diensten zal ik aan de haat van één iemand overgeleverd worden, die zo opgewonden is, dat hij zijn gebrek aan zelfbeheersing niet kan verbergen. Ik prijs de vrome houding van de keizer. Maar had Zijne Majesteit zo'n hachelijke taak maar aan een ander toevertrouwd. Het edict van de keizer heeft hen niet gewapend tegen degenen die zich op de humaniora en de oude talen toeleggen, maar tegen ketters. Toch zullen zij van hun gezag misbruik maken, als u en de uwen in uw wijsheid zich daartegen niet verzetten. Zijne Keizerlijke Majesteit heeft mij persoonlijk zeer vriendelijk geschreven. Meer dan eens kreeg ik een heel hartelijke brief van Jean Glapion. Verder een brief van de bisschop van Palencia en van de verheven kanselier Mercurino. Uit Rome kreeg ik onder andere een brief van de eerwaarde kardinaal van Sion, die mij ook een riant salaris aanbood, als ik naar Rome zou willen komen. Ronduit vriendschappelijk was de brief van de kardinaal van Mainz.Ga naar voetnoot5. Zij denken dat voor de zaak van de paus niets nuttelozer is dan dat ik door de persoonlijke haat van enkele mensen naar de partij van Luther word gedreven. Ook al proberen zij dit in hun ijver te bereiken, het zal hun toch nooit lukken. Ik heb mij in deze zaak zo gedragen dat ik voor de rechterstoel van Christus niet bang ben. En ik zal blijven wie ik ben. Als zij iets tegen mij hebben, laten zij mij er tenminste attent op maken. Ik heb een keer de man uit AthGa naar voetnoot6. geantwoord op punten waar hij kritiek op had, en hem en anderen tevredengesteld. Zij maken ophef van ik weet niet wat voor vergissingen. Ik heb er tot | |
[pagina 113]
| |
nu toe nog niet één in mijn werken kunnen vinden, tenzij er iemand met een kwaadaardige uitleg komt en zelfs van de mooist gekozen woorden de meest slechte zal maken. Hoewel ik met de zaak van Luther niets te maken heb, zou u in uw wijsheid ervoor moeten zorgen, dat men niet streng en buiten proportie tegen onschuldigen optreedt. Ten eerste gaat het niet om artikelen van het geloof, maar om het gezag van de paus van Rome, aan wie tot nu toe te veel macht is verleend. Het gaat om aflaten, waaraan tot nu toe meer dan voldoende belang is gehecht, en om regelingen van mensen, waaraan tot nu toe bijna meer waarde is toegekend dan aan het evangelie. Luther is weliswaar te ver gegaan, maar is niet helemaal zonder reden verstoord geraakt en met deze taak begonnen. In de tweede plaats zou men de sympathie hiervoor, als zij maar bij weinig mensen aanwezig was, met strenge maatregelen aan banden kunnen leggen. Omdat er meer dan twintig miljoen mensenGa naar voetnoot7. zijn die Luther gedeeltelijk steunen en de paus haten, zou het nu nutteloos zijn tegen deze menigte streng op te treden, vooral omdat niemand openlijk bekent dat hij een voorvechter is van de partij van Luther. Ook voor de zaak zelf is dit nuttig om te voorkomen dat meer mensen verbitterd raken. Het is beter dat de sympathie voor Luther zal verdwijnen dan dat zij met geweld verdreven wordt. Maar u zult in uw wijsheid deze zaken beter zien. Wat mij betreft vraag ik alleen maar niet te zwichten voor de haat van Baechem, tenzij ik gewaarschuwd word en hem mijn antwoord kan geven. Ik wens Uwe Excellentie het allerbeste en beveel mij geheel bij u aan. Bazel, 14 juli 1522 Erasmus van Rotterdam, Uwe Excellentie zeer toegenegen Aan de zeer illustere ridder van het Gulden Vlies Jeroen van der Noot, kanselier van Brabant, mijn meest eerbiedwaardige heer. Te Brussel |
|