De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
1299 Aan Joost Lauwereyns
| |
[pagina 108]
| |
die nu met smadelijke pamfletten tegen mij tekeergaan, tegen mij in het harnas heb gejaagd, maken zij van hun overwinning, die zij grotendeels aan mij te danken hebben, misbruik door mij aan te vallen. En daarom word ik als ketter zwartgemaakt, omdat ik genoegen beleef aan de humaniora en mij het gedrag van Baechem niet aanstaat, zoals bijna iedere fatsoenlijke persoon het afkeurt. Zijne Keizerlijke Majesteit, Jean Glapion, de aartsbisschop van Palermo,Ga naar voetnoot3. de bisschop van Palencia,Ga naar voetnoot4. en kanselier Mercurino hebben mij brievenGa naar voetnoot5. gestuurd die een en al vriendelijkheid waren, en zij spoorden mij aan om met mijn inspanningen mij verder in te zetten voor de humaniora. Van veel andere geleerden heb ik brieven ontvangen en ook van Matthäus, kardinaal van Sion,Ga naar voetnoot6. de kardinaal van MainzGa naar voetnoot7. en van zeer veel anderen. Zij bedankten mij en beloofden alle steun en vrijgevigheid, omdat ik in de zaak van de kerk die gezindheid laat zien die zij wilden. De kardinaal van Sion biedt mij zelfs een jaargeld van vijfhonderd dukaten aan en een bedrag voor reiskosten, als ik naar Rome zou willen gaan. Maar wat is onmenselijker dan door één karmeliet verscheurd te worden, terwijl ik mij tot vijand van de partij van Luther heb gemaakt en met de belangrijkste vorsten van de wereld in vrede leef? Ik heb zoveel jaren in Leuven gewoond: waarom hebben zij toen niet mij mijn vergissingen aangewreven? Integendeel, de man uit AthGa naar voetnoot8. heeft zonder uitzondering al mijn geschriften goedgekeurd. Toen hij daarna op mijn verzoek op twee of drie passages kritiek had geleverd, heb ik hem geantwoord en ben aan al zijn wensen tegemoet gekomen. Terwijl de keizer afwezig is, maken zij nu aanstalten tegen mij misbruik te maken van zijn gezag en hun oude haat tegen mij uit te leven. Onlangs is een uitgave van de Colloquia verschenen. Baechem roept dat hier enkele ketterse dingen in staan.Ga naar voetnoot9. In de eerste plaats behandel ik in de Colloquia geen geloofsdogma's, maar een manier om zich uit te drukken. Iets ketters staat er niet in, maar hij legt het uit op grond van zijn vijandschap. Ik | |
[pagina 109]
| |
veroordeel daar de aflaten niet en evenmin elders. Maar iemand lacht er zijn vriend uit, die dacht dat hij met de bescherming van een pauselijke bul de hemel kon bereiken, hoewel hij de grootste nietsnut was.Ga naar voetnoot10. Ook de biecht keur ik niet af: een knaap zegt alleen maar dat het naar zijn mening voldoende zou zijn voor God schuld te belijden, als de kerkelijke leiders daar hetzelfde over zouden denken. En toch geeft hij toe dat hij ook bij priesters te biecht gaat.Ga naar voetnoot11. Alsof het voor de jongen niet voldoende zou zijn bij het biechten de kerkelijke leiders te gehoorzamen, alsof Christus niet een van de leiders van de kerk is en alsof het voor mij vaststaat dat het instellen van deze biecht door Christus een geloofsartikel is. En toch heb ik in deze kwestie mijn persoonlijke mening altijd aan het gezag van de kerk onderworpen. Iemand zegt daar ook ergens dat hij niets van vis moet hebben en verbaast zich dat bisschoppen ons hebben willen verplichten vis te eten door met hellestraf te dreigen.Ga naar voetnoot12. En toch geeft degene die dit zegt toe dat hij een epicurist is. Desondanks is het ook voor mij niet duidelijk of het de bedoeling van de paus was dat hij, behalve als het om een schandaal en minachting gaat, ons wilde verplichten vis te eten op straffe van eeuwige verdoemenis. Ik weet niet of zij mij tegenwerken op grond van een edict van de keizer.Ga naar voetnoot13. Dat laatste edictGa naar voetnoot14. is tenminste hier nog niet gekomen en is nooit in het openbaar of in privékring afgekondigd. Daarom vraag ik u, zeer geachte heer, dat u met uw gevoel voor rechtvaardigheid hun haat en verbittering matigt. Wat mij betreft weet ik waar ze op uit zijn: ze zouden me zelfs tegen mijn zin naar de partij van Luther willen drijven, iets wat hun nooit zal lukken. Maar men moet onder ogen zien of het nuttig is mij daarheen te duwen. Het zal de aanhangers van Luther heel goed uitkomen, als men tegen mij iets wreeds begaat. Als zij iets tegen mij hebben, moeten zij mij dat eerst laten weten. Ik zal hun misschien zo antwoorden, dat ik hen volledig tevreden stel. Men moet nu niet zonder reden andermans boeken bespotten. Er zijn oneindig veel mensen die Erasmus niet haten, omdat ze van mijn boeken geprofiteerd hebben. Als ik zou willen, kon ik de wereld in verwarring brengen. Maar ik zou eerder willen sterven dan de aanstichter van nieuwe onrust te zijn. Omdat dit mijn instelling is, zou het des te onrechtvaardiger zijn het zo ver te laten komen dat ik ongestraft aan de onverzoenlijke haat van de een | |
[pagina 110]
| |
of de ander word overgeleverd. Als men mij vriendelijk behandelt, zal ik zorgen dat niemand bij mij de plicht van een christenmens mist. Ik heb altijd mijn best gedaan voor iedereen van nut te zijn en niemand verafschuwt onenigheid meer dan ik. Ik pleit nu niet voor de zaak van N.B.,Ga naar voetnoot15. want ik weet niet wat hij bekend heeft. Maar ik weet wel dat er in Antwerpen niemand is geweest met zo'n onbesproken gedrag, zo geliefd bij de burgers en zo onmisbaar voor de gemeenschap bij het onderwijs aan kinderen. Ook over zijn collegaGa naar voetnoot16. doe ik geen uitspraak, want zijn zaak, voor zover het Luther betreft, ken ik niet. Ik weet alleen dat de man een goede geleerde is, bedreven in veel talen en van een onberispelijke levenswandel, zij het dat hij een nogal losse tong heeft. Tegen hem ging Baechem ongetwijfeld het meest tekeer, omdat hij door hem persoonlijk was beledigd. Iedereen weet dat Van Hoogstraten en Baechem erop uit zijn de oude talen en de humaniora te laten verdwijnen en zij zoeken het liefst een aanknopingspunt bij degenen die dat onderwijzen. Mijns inziens zouden zij er beter aan doen met hun overwinning tevreden te zijn en in de wereld niet nog meer tragedies te veroorzaken. De wereld zal het hoe dan ook verdragen dat Luther hem is ontnomen, maar nooit dat hem de oude talen en de humaniora worden afgepakt. Maar ik overlaad Uwe Excellentie met te veel woorden. Met klem vraag ik u dat u met uw wij sheid en rechtsgevoel de aanvallen van anderen matigt. En als er iets waar is van het gerucht dat hier verspreid wordt, moet u niet toestaan dat Erasmus, die zich voor iedereen verdienstelijk maakt, aan de haat van twee mensen wordt overgeleverd. Het lijdt geen twijfel dat de genade van de keizer, de heiligheid van de paus en het algemeen verlangen van goede mensen hetzelfde willen. Ik wens Uwe Excellentie, zeer geachte heer, alle goeds. Moge u Erasmus tot uw horigen rekenen. Bazel, 14 juli 1522 |
|