De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1297 Van Jacobus Piso
| |
[pagina 103]
| |
algemeen te weinig verfijnd zijn om te wensen dat zij mij overleven, maar om de geschriften van hen, die uit zichzelf het bewijs hebben geleverd van mijn zeer bestendige genegenheid voor jou. Onder hen waren er velen, bij wie mijn oordeel over Erasmus in goede aarde viel. Bij hen is ook mijn vriend Velius gekomen. Jij schrijft dat je uit zijn woorden hebt afgeleid dat ik steeds mijzelf blijf en een zeer hartstochtelijke beschermer van Erasmus ben. Ik zie niet wat ik in dit opzicht voor jou kan betekenen. Jij bent door de meest geprezen mannen zo geroemd, dat je geen boodschapper,Ga naar voetnoot1. laat staan een PisoGa naar voetnoot2. als heraut nodig hebt. Waarom zou ik verder Erasmus, die ik persoonlijk eenmaal ‘van binnen en in zijn huid’Ga naar voetnoot3. heb leren kennen, niet altijd in het openbaar met dezelfde mond prijzen, huldigen en hem eer bewijzen? Laat iedereen via mij vrij en onbevangen kenbaar maken wat hij van hem vindt. Hem alleen waardeer ik meer dan alle anderen van wie ik hun werken gelezen heb. Ik bedoel die moderne auteurs, die op juiste wijze voor de christelijke theologie hebben willen zorgen. Want ik heb altijd een afkeer gehad van die ruziezoekende en geleerde knappe koppen. En ach, was er maar bij mij van jongs af aan tot aan deze tijd geen andere lectuur in handen gekomen dan de werken van Erasmus. Natuurlijk zal iemand hier zeggen dat ik geen werken van anderen gelezen heb. Ik heb weinig gelezen, geef ik toe, als ik het resultaat beoordeel. Maar als ik alle moeite en het verlies aan tijd afweeg, heb ik te veel gelezen. Want mijn innerlijk heeft mij altijd op de gedachte gebracht dat sommige commentatoren, om niet te zeggen droomuitleggers en waarzeggers, veel meer ophef gemaakt hebben van het evangelie van Christus dan de meest heldere waarheid op zich verlangd had. Hoeveel profijt ik van hen heb gehad, weet ik niet. Maar dit alleen weet ik zeker, namelijk dat ik uit een of twee bladzijden van Erasmus meer smaak heb geproefd dan uit de volledige werken van zoveel geleerden die ik intussen gelezen heb. Ik heb het over mijn eigen smaak, die als een derde gast aan tafel soms van twee anderen diametraal lijkt te verschillen.Ga naar voetnoot4. In ben in dit opzicht altijd mijzelf gebleven, zodat ik nooit met dezelfde mond tegelijk warm en koud geblazen heb, als dat in het algemeen of voor mij persoonlijk van nut zou zijn geweest. Dat is voor alle mensen met wie ik mocht omgaan, al zo'n uitgemaakte zaak, dat ik daaraan toch niets kan veranderen, als ik dat om wat voor reden zou willen doen, tenzij ik misschien niet meer mijzelf wil zijn. Niets stond ooit verder van mij af dan dat. Dat hebben koningen van mij gehoord, bisschoppen, vorsten, maar voor- | |
[pagina 104]
| |
al mijn gelijkgestemde vrienden, bij wie ik zowel de geleerdheid van Erasmus als Erasmus zelf geroemd heb. Op een vriendelijke manier betuigden zij niet zozeer met mijn woorden als juist met de feiten hun instemming, ook als er daarna mensen waren die wel met de overige zaken van harte instemden, maar het nogal onaangenaam leken te vinden dat men denkt dat jij (als ik dat zo mag zeggen) Luther ertoe gebracht hebt om zoveel verzinsels de wereld in te sturen. Dat veel mensen dit jou aanwrijven, kun je niet ontkennen. Om verder geen oude dingen te herhalen die je al lang en meer dan een keer hebt gehoord, zal ik tenminste één punt als nieuw toevoegen.Ga naar voetnoot5. Toevallig dineerden in Praag onlangs de koning en de koninginGa naar voetnoot6. met Andrea da Borgo, de gezant van de keizer en een bijzonder getalenteerd man, de zeer illustere markgraven van Brandenburg, Albert, grootmeester van Pruisen en zijn broer Georg en verder twee edelen uit Bohemen. Door een of ander toeval ontstond er een gesprek over Luther, dat voor mijn vorsten bepaald niet aangenaam was. Toen een van de markgraven dit in de gaten kreeg, voegde hij, om de gemoederen van de vorsten, die Erasmus hun koninklijke steun gaven, te kalmeren, eraan toe, dat Luther aanvankelijk alles uit Erasmus had geput en dat zij het onderling helemaal eens waren. Ook ik ontkende niet, dat ik dit van veel mensen werkelijk gehoord had. Verder toonde ik met veel argumenten aan, dat het met de zaak heel anders gesteld is. Maar het belangrijkste argument ontleende ik aan je brief, die je mij toen onlangs had gestuurd.Ga naar voetnoot7. Toch handhaafden sommigen hun eerdere mening. Ik verzocht intussen je brief te brengen. Toen deze gebracht was, greep de koningin hem eerst, omdat zij je handschrift wilde herkennen. Daarna de koning zelf. Toch kende hij de hand al eerder vanwege de brief die jij me ooit, toen ik in Rome verbleef, uit SienaGa naar voetnoot8. had gestuurd. Daarna ging de brief snel van de ene hand naar de andere, het werd stil, men las en de algemene mening werd gunstiger. Onmiddellijk ondersteunden de omstanders - er stond een kring van hovelingen om ons heen - mijn mening met hun voeten en zij die zaten, met hun handen. Het leek mij dat ik, als ik hier al geen triomfkroon had verdiend, dan toch volledig terecht voor een burgerkroon in aanmerking kwam, omdat ik tegelijkertijd een zeer beroemde burger met zeer grote verdiensten voor de gemeenschap had gered en meer dan een zo'n meedogenloze vijand had gewurgd zonder evenwel in deze strijd mijn post te verlaten. Maar ik heb dit wellicht uitvoeriger beschreven dan zou moeten, vooral omdat de kwestie meer dan ernstig is. Want ik zie heel goed hoezeer zij geen | |
[pagina 105]
| |
enkel vermaak verdraagt, omdat zij binnenkort met een heel ernstige afloop dreigt. Ik ben in elk geval zeer bevreesd dat elk overleg te laat zal zijn, omdat ook Luther zelf nu al in herhaling begint te vervallen. Een ernstige vergissing, ik herhaal het, een ernstige vergissing begaan naar mijn mening allen die de grens van deze ramp zo onderschatten en menen, dat de massa zich ogenblikkelijk van wereldse zaken verre houdt, nadat zij tegen de geestelijkheid en de clerus tekeer is gegaan. Deze dobbelsteen zal zeker heel anders vallen. Wij zullen namelijk horen of zelfs met eigen ogen zien dat hun handen, als die eindelijk onder dit voorwendsel van wapens zijn voorzien, alle hoogwaardigheidsbekleders, magistraten en zelfs, als de goden het toestaan, koningen en vorsten bij de keel grijpen en vermoorden. Want wat kan er nog heilig, wat ongedeerd, wat ten slotte veilig zijn, als het volk eenmaal van godsdienst en wetten is losgeraakt? |
|