De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1286 Van Gerard Bachuus
| |
[pagina 87]
| |
onder jouw vrienden niemand gevonden kon worden die meer dan ik uitzinnig van vreugde was. Want wat zou ik liever en met meer genoegen kunnen horen dan dat Erasmus het goed stelt? Het is immers een wet van de vriendschap, dat we blij zijn met voorspoed van vrienden en bedroefd over hun tegenspoed. Wij spraken heel vriendelijk met elkaar, zoals vrienden van de muzen plegen te doen. Hij zei dat hij iets kwam brengen wat ons nog niet bereikt had, namelijk enkele geleerde werken. Ik kon mij dit zonder moeite voorstellen, toen ik hoorde dat ze uit jouw studeerkamer, het domein van de muzen, kwamen. Alles wat van Erasmus komt is smaakvol en oprecht. Hij vertelde dat de Colloquia uitgebreider en rijker dan eerdere edities zijn verschenen. ‘Pure vreugde bericht je,’ zei ik. ‘Hoezo?’ ‘Niets is voor mij een groter genoegen,’ zei ik, ‘omdat ik met kennis van zaken spreek en verwacht dat zowel ouderen als jongeren dit werk als om strijd met dezelfde ijver openslaan, stuklezen, uit hun hoofd leren en hiervan aanzienlijk profijt zullen hebben. Want wie is zo dwaas dat hij niet in de gaten heeft hoe charmant, hoe elegant en hoe nuttig ten slotte de Colloquia zijn? En niemand is, denk ik, zo onverschillig dat hij van iets dat ons het meest vertrouwd is en dat we bijna ieder uur gebruiken, niet wil dat het tegelijk ook schitterend en volmaakt is. Wat mij betreft hoop ik dat de jeugd van Brugge uit jouw Colloquia als verreweg het meest geleerd tevoorschijn komt en zo grondig is onderwezen, dat zij geletterden veel genoegen verschaft en ouders voor de humaniora enthousiast maakt. Die zijn natuurlijk verheugd, als zij horen dat hun kinderen naar behoren onderwezen en in de humaniora ingewijd zijn, en moedigen anderen hiertoe aan. Verder gaat het om een uitgave van de Paraphrasis in Matthaeum,Ga naar voetnoot2. je nuttige werk over het schrijven van brievenGa naar voetnoot3. en ten slotte enkele geschriften van jou tegen Luther.Ga naar voetnoot4. Maar wat die geschriften behelzen, kon ik nog niet zien. Ik feliciteer in elk geval onze zo gelukkige eeuw, omdat ik daarin de wedergeboorte en het herstel van de letteren zie, en dat door de inspanning van één iemand uit Rotterdam. Moge het lot toestaan dat er meer van dergelijke mensen zijn. Daarna scheidden zich onze wegen, hij had het druk met zijn bezigheden, ik ging ergens anders heen. Je weet nu hoe ons gesprek tot hiertoe is verlopen. Hoe het met de heer Van Praet gaat, krijg je nu van me te horen. Hij stelt het uitstekend. Hij vereert de muzen zoals gewoonlijk en legt zich voor zover hij kan op hun kunsten toe. Onder de hovelingen is niemand ijveriger dan hij, niemand die meer dan hij op de humaniora en hun beoefenaren is gesteld en respect voor | |
[pagina 88]
| |
hen heeft. Vriendelijk als hij is gaat hij graag met hen om, verleent hun met genoegen gastvrijheid en voorziet hen royaal van geld. Ik zou, geloof me, durven zweren dat in de afgelopen twee jaar, waarin ik steeds zijn eenvoudige leraar ben geweest, geen dag zo in ledigheid is doorgebracht, dat er geen tijd overbleef om wat te schrijven en dat hij geen dag zo druk bezet was, dat hij geen uur of een deel daarvan van zijn publieke functies stal. Waarom zou ik er meer woorden aan besteden? Hij studeert heel graag, hij is meer dan op anderen in het bijzonder op jou gesteld en verkondigt dat jij het licht van de wereld bent, de oogappel van Duitsland, de vorst van de Italianen, sieraad van Hollanders en Vlamingen en wat er verder aan zeevarende volken zijn, de geleerdste van de theologen, de meest welsprekende van de redenaars en onder de dichters de meest begenadigde en vakkundige. ‘En’, zegt hij, ‘om de man met zijn eigen kleuren te schilderen, hij is een man van alle tijden en in alle opzichten volmaakt.’ Hij is je zeer toegenegen. Luister nu hoe het met je brief zit. Toen Van Praet eerder dan ik van Vives te weten was gekomen dat jouw briefGa naar voetnoot5. aan hem was gepubliceerd, liet hij Bachuus komen om hem zijn vreugde mee te delen. Je had moeten zien hoe de man lachte, uitgelaten was en zichzelf gelukwenste. Je had beslist gezegd dat Van Praet een ander was. Hij was buiten zichzelf van vreugde. ‘Ik kan,’ zei hij, ‘geen ongelukkige indruk maken, omdat Erasmus mij zo belangrijk vindt dat hij mij aan zijn lijst met vrienden toevoegt. Hij kon mij geen aangenamere weldaad bewijzen. Want wat is kostbaarder dan onsterfelijkheid, die men niet met goud en met jacinth kan verwerven? Wat je voor geen geld zou kunnen kopen, dat heeft Erasmus mij in elk geval met een stukje papier gegeven. En ik hoop,’ zei hij, ‘dat hij mij vaker en wat meer ongehinderd zal schrijven. Niets zou mij aangenamer zijn dan dit. Niets is er wat mij, als ik door mijn publieke werkzaamheden vermoeid ben, meer verkwikt. Mijn positie is, tot mijn spijt, te gering dan dat ik Erasmus een gelijke dienst kan bewijzen. Toch vertrouw ik erop dat ik hem ter wille kan zijn, wat ik beslist niet met tegenzin zal doen. Ik was van plan hem bij Zijne Keizerlijke Majesteit aan te bevelen, ware het niet dat hij helemaal geen aanbeveling nodig had.’ Hij voegde nog andere soortgelijke opmerkingen toe. Als ik deze verder opnoem, vrees ik dat de brief die ik bedoeld had, in een Ilias verandert. Ik spoor je, mijn beste Erasmus, daarom aan en vraag je met klem Van Praet erkentelijk te zijn en hem te schrijven. Hij is een vriend en iemand die je graag zijn medewerking wil en kan verlenen. Hij zou vooral nu iets kunnen doen. Want hij wordt als gezant naar Engeland gestuurd, en wel alleen. Toen hij werd uitgekozen, waren er onder de hovelingen die dat niet wilden. Anderen wilden dat hij een collega kreeg. Karel laat geen ander meegaan en verzekert dat | |
[pagina 89]
| |
hij ook zonder collega geschikt is zijn taak uit te voeren. Van Praet heeft hun vijandigheid overwonnen en hun plan verijdeld. Niemand twijfelt eraan dat de man met de hoogste lof en eerbetoon van de keizer alles kan uitvoeren en voltooien. Ik bid dat God hem gunstig gezind is. Neem van me aan hoe belangrijk hij bij de keizer is: van de keizer hoorde hij zulke verborgen en geheime zaken zoals niemand anders van de hovelingen ooit verneemt. Behalve hem had de keizer niemand aan wie hij zulke zaken kon toevertrouwen. Mijn vrouw is zwanger en kan ieder ogenblik bevallen. Ik hoop dat zij met de gunst van de geboortegodin een kind baart dat beide ouders waard is. Je weet nu, meest edelmoedige man, wat hier gebeurt. Een ding zou ik je willen vragen, namelijk dat je mijn traagheid bij het schrijven niet als luiheid beschouwt. Het was te wijten aan mijn bescheidenheid, die inderdaad ongepast is. Want ik was bang jou mijn onverzorgde en weinig verfijnde stukjes te sturen, die niet de geur hadden van de lamp van Aristophanes.Ga naar voetnoot6. Ten slotte heeft jouw welwillendheid gewonnen, waarmee je alles wat van een vriend komt goedkeurt. Ook jouw Hilarius heeft een overwinning behaald; hij haalde mij over dit aan te durven. Hij zei dat je te welwillend was om iemand af te wijzen. Van Praet verzocht mij jou de groeten over te brengen. Het ga je goed, beste van de leermeesters. Neem je kleine Bachuus tenminste onder je kleinste vrienden op. Uit Brugge, in het jaar van de verlossing 1522 Je toegenegen Bachuus, hoe onbelangrijk hij ook is Aan de heer Erasmus van Rotterdam, de geleerdste onder de theologen, zijn achtenswaardige leermeester |
|