De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1277 Van Juan de Vergara
| |
[pagina 67]
| |
steld, die een uitval doen en met zeer grote vaart op je geschriften af zullen komen. Maar terwijl hij voor een geregelde strijd voorbereidingen treft, is intussen een boek verschenen, dat als het ware een verkenning uitvoert; het is absoluut niet van de hand van Zúñiga zelf, omdat hij uiteraard grotere gelederen aanvoert, maar van de Spanjaard Sancho Carranza uit Miranda.Ga naar voetnoot3. Onder de theologen van Alcalá neemt hij een vooraanstaande positie in en geniet een zeer goede reputatie. In Rome behandelt hij de zaken van de Spaanse kerk. Omdat deze uit mijn brief aan Zúñiga begreep, hoe belangrijk ik je vind en hoezeer ik je briljante geleerdheid bewonder, dacht hij natuurlijk dat dit oordeel voortgekomen is uit mijn vriendschappelijke en vertrouwelijke omgang met je. Daarom stuurde hij het boek naar mij als jouw vriend. In de opdrachtbrief aan het begin vraagt hij me, dat ik jou laat weten dat zijn gevoelens ten opzichte van jou geenszins vijandig, maar zeer welwillend en respectvol zijn. Je zult dit nog veel beter beseffen, als je de brief zelf leest. Het leek me goed eraan toe te voegen dat de man zeer bedreven is in de filosofie en theologisch zeer goed onderlegd. Zijn geest is scherp, zijn oordeel is weloverwogen en hij heeft een grote ervaring met die vakgebieden. In het algemeen heeft hij in kleine kring een goede naam vanwege zijn studies van filosofische spitsvondigheden. Daarbij is hij fatsoenlijk en bescheiden van aard en allerminst lastig. Vandaar dat ik ertoe kom te geloven dat hij niet met haat of nijd zijn geest op het schrijven hiervan heeft gericht, maar dat hij door een ijverig en niet onbescheiden streven is meegevoerd, zoals dat onder geleerden in wetenschappelijke kwesties vaak voorkomt zonder dat zij hun vriendelijkheid verliezen. De rest zul je door het boek te lezen veel scherpzinniger dan ik dat kan, ontdekken. In de tussentijd moet er geen oordeel van mij aan voorafgaan. Wat mij betreft zou ik willen dat je mij beschouwt als iemand die de humaniora zeer is toegedaan. Want zo zul je tegelijk mij herkennen als iemand die zich ijverig op de werken van Erasmus toelegt. Ik ben steeds van mening geweest dat zijn zaak zeer nauw verbonden is met de zaak van de geesteswetenschappen. Want ik heb het duidelijk aan mijn overigens weinig gelukbrengende beschermgeest te danken, dat ik, toen ik vanaf mijn jonge jaren door een beslissing van anderen aan nogal veeleisende studies was overgeleverd, intussen vriendelijker muzen en meer verfijnd onderricht verkoos boven alle meest scherpzinnige prullaria. Dankzij hem kwam ik tot het oordeel dat dit onderricht met de strengere beschouwingen van de goddelijke en men- | |
[pagina 68]
| |
selijke filosofie verzoend en verbonden moest worden. Omdat jij dit in onze tijd met grote inspanningen, maar met heel veel succes tot stand hebt gebracht, verdien je daarom ongetwijfeld niet alleen de sympathie en de zegen van alle goede mensen, maar beslist ook hun diensten en ondersteuningen. En hoewel ik dit laatste met mijn beperkte capaciteiten niet kan bieden, zou ik eerstgenoemde punten zonder dat mijn betrouwbaarheid gevaar loopt, beslist durven beloven. En ik doe dat ook sinds lang zo goed als ik kan. Maar daarom, zeer geleerde Erasmus, spoor ik je aan, ook al denk ik dat het overbodig is, vraag ik je dringend en smeek ik je bij de zeer rijke vruchten van je inspanningen om de zaak van de letteren, die zich wel herstelt, maar toch nog altijd in nood verkeert en bedreigd wordt, te blijven helpen. Laat de waanzinnige onstuimigheid van enkele verdorven lieden je niet van je zo moeilijke en eerzame ondernemingen afschrikken. Deze pest is oud. Van oudsher zijn er gemene en boosaardige strijders geweest en zij zullen er voortdurend zijn, volstrekt dwaas, ondeskundig en praatziek. Wanneer zij eenmaal de glans van andermans geleerdheid met hun scheve ogen hebben gezien, houden zij niet op juist zijn beste en meest vruchtbare geschriften eerst achterbaks en in het geheim te bespotten, daarna zonder enige schaamte openlijk aan te vallen. Overal in die werken speuren zij telkens heel slim naar vergissingen, eerzuchtig bij fouten van anderen en onverschillig bij die van henzelf, omdat zij niets publiceren. Je moet tegenover hen allen eerder stevig en onverschrokken stand houden dan hen een voor een aanvallen. Maar dit leidt er niet toe, dat ik Zúñiga en Sancho tot deze groep reken en hen van bedrog probeer te beschuldigen. Het zijn niet alleen mijn vrienden, maar ook op zich goede en geleerde personen, die van dergelijke fouten beslist niets moeten hebben. Maar omdat ik overal dat soort mensen in groten getale zie of liever gezegd die monsters van mensen die ook nog zo talrijk zijn, moet ik wel ernstig vrezen dat de standvastigheid van goede mensen zoals jij tegen zo'n grote waanzin nooit opgewassen kan zijn. Maar waarom spreek ik hier zo uitvoerig over? Het is meer dan voldoende, als jij beseft dat ik van harte jouw goede studies gunstig gezind ben en steun, en dat ik je hierom nooit met mijn belangstelling en mijn dienstvaardigheid, voor zover dit binnen mijn beperkte vermogen ligt, in de steek zal laten. Ik was van plan het boek zelf met deze brief aan een zekere meester HermanGa naar voetnoot4. te geven, die voor zover ik begrijp, zeer op jou is gesteld. Ik heb hem onlangs leren kennen en raakte direct zeer verknocht aan hem om zijn vriendelijke karakter en zijn buitengewone geleerdheid. Hem alleen heb ik een exemplaar van het boek laten zien, omdat hij de taak op zich genomen had dit naar je toe te brengen. Want ik wilde niet dat het in de handen van ande- | |
[pagina 69]
| |
ren circuleerde voordat het bij jou kwam. Als je eenmaal besloten hebt een antwoord te schrijven, denk dan aan je gebruikelijke gematigdheid. Dit is vooral in jouw belang, in de tweede plaats in het belang van de auteur zelf, die je in het hele werk zeer veel respect betoont, en ten slotte ook enigermate van mij, als je het goedvindt. Als er in de tussentijd iets van Zúñiga verschijnt voordat de keizer naar Spanje oversteekt, zal ik het je laten bezorgen. Maar dan moet er wel iemand zijn aan wie ik het veilig kan geven. Het ga je goed en reken mij tot je vrienden. Brussel, 24 april 1522 Enkele dagen later gaf Herman mij het boek terug en zei dat hij er niet in slaagde een bode te vinden die naar je toe zou gaan. Daarom heb ik Juan VivesGa naar voetnoot5. verzocht het jou te bezorgen, omdat ik eerstdaags naar Spanje zal varen. Als je zin hebt iets te schrijven (het zal me zeer aangenaam zijn), kan de brief gemakkelijk via Luis persoonlijk naar mij gebracht worden. Vaarwel. Aan de zeer vooraanstaande heer Erasmus van Rotterdam, theoloog |
|