De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1275 Aan Jean Glapion
| |
[pagina 63]
| |
schriftGa naar voetnoot4. heel veel mensen die op een wonderlijke manier Luther aanhingen, gekalmeerd. Ook heb ik in brieven die zijn gepubliceerd, verklaard dat ik nooit met enige aanhanger van Luther een overeenkomst heb gesloten, maar dat de zaak die veel oproer veroorzaakt, mij altijd tegengestaan heeft. Dit is voor heel Duitsland al zo bekend, dat geen enkele aanhanger van Luther mij welgezind is. Sommigen dreigen mij met bijtende pamfletten, anderen vallen mij met beledigingen aan en noemen mij een aanhanger van Pelagius en een hielenlikker, geen verkondiger van de leer van het evangelie. Noch het leven noch de dood zullen mij in elk geval verwijderen van gehoorzaamheid aan de kerk en van de trouw aan het christelijk geloof. Maar ik zou toch willen dat jij, beste vriend, zelf beoordeelt hoe onrechtvaardig ik behandeld word. En dat terwijl ik toch met zoveel inspanningen voor de algemene wetenschap en de christelijke godsdienst mijn best heb gedaan en altijd aanhangers van Luther in deze zaak die op een opstand uitdraait, negatief heb geadviseerd. Door geen redeneringen, vijandige aanvallen of dreigementen kon ik ertoe gebracht worden om zelfs maar een klein beetje die partij dichterbij te komen, terwijl ik hier enorme onlusten had kunnen veroorzaken, als ik zo zou zijn zoals zij beweren dat ik ben. Maar nu word ik aan de persoonlijke haatgevoelens van enkele lieden overgeleverd zodat zij me kunnen verscheuren, en komt het zover met mij dat ik bij jou en evenmin in Duitsland veilig kan leven. Hier vanwege de aanhangers van Luther, die, naar men zegt, een grote opstand beramen, bij jou vanwege twee of drie mensen,Ga naar voetnoot5. die mij om persoonlijke redenen vijandig gezind zijn. Hoe klein is toch mijn talent, dat jij goddelijk noemt. Maar toch zal het, zoals het is, de glorie van Christus dienen en na hem de eer van mijn vorst. Tegen deze inspanningen kon ik nog heel wat jaren bestand zijn, als mij een veilige en zorgeloze rust was gegund. Maar het ontgaat mij niet met hoeveel haat sommigen tegen mij tekeergaan en wat ze bedenken, natuurlijk met het doel om mij, of ik wil of niet, naar het kamp van de aanhangers van Luther te duwen. Toch zullen zij dat nooit voor elkaar krijgen. Ze zullen Erasmus sneller doden dan omkopen en ik zal zo wraak op hen nemen, dat ik mijn oprechtheid zoveel mogelijk aan iedereen bewijs. Deze wraak kan voor een ziel van een christen voldoende zijn. Mij bevalt Brabant in hoge mate en vooral dat platteland van Anderlecht, als de keizer in zijn goedheid bepaalt dat ik een permanente vergoeding krijg en hij mij beschermt tegen enkele mensen die onder het voorwendsel van de godsdienst met hun eigen haatgevoel wraak op mij nemen. | |
[pagina 64]
| |
Hoe vreselijk dit is, kun je ook uit het volgende afleiden. In Keulen hebben de dominicanen een officieel besluit genomen,Ga naar voetnoot6. dat alle boeken die Erasmus geschreven heeft uit alle bibliotheken van de orde worden verwijderd. Hierbij horen het Evangelie en Hieronymus. En in Leuven zijn mensen die nu hun oude haat tegen de humaniora ten toon spreiden. Omdat hun onbezonnenheid naar een duidelijke opstand neigt, moet het gezag van de vorst en de bisschoppen er paal en perk aan stellen. Als zich iets voordoet waarin de leer van Luther weerlegd moet worden, laten zij dat dan doen met ter zake doende argumenten en duidelijke bewijzen uit de Schrift. Laten zij zwijgen over anderen die niet veroordeeld zijn door het gezag van universiteiten, pausen en de keizer, en laten zij de preekstoel van het evangelie niet bevuilen met hun dwaze en giftige uitingen van afgunst. Ik heb een diep verlangen het christelijk geloof te beschermen en het gezag van de keizer te eren. Maar of ik in staat ben te doen wat ik wil, is grotendeels van de keizer zelf afhankelijk, in wiens handen de hoogste macht ligt. Ik ambieer bij hem geen geweldige posten. Laat hij slechts vrije tijd en rust geven. Ik zal op alle mogelijke manieren ervoor zorgen dat Zijne Majesteit van mij als raadgever nooit spijt krijgt. Jij wil dat ik geen vertrouwen stel in woorden, maar in daden. Want dat schrijf je. Als ik dat op korte termijn niet heb waargemaakt,Ga naar voetnoot7. moet je de naam Erasmus onder de grootste leeghoofden rangschikken. Toen ik dit schreef, had ik nog geen definitief besluit over mijn reis genomen. Want mijn geest neigt zo naar waar jij woont, dat als er zelfs maar een klein duwtje bijgekomen is, ik mijn DromoGa naar voetnoot8. zal volgen. Laat jij intussen door je daden zien dat je mijn vriend bent. Moge onze heer Jezus je vrome plannen steunen. Cajetanus, SilvesterGa naar voetnoot9. en EckGa naar voetnoot10. hebben het primaat van de paus al voldoende veiliggesteld, zodat mijn medewerking niet nodig is. Want CatharinusGa naar voetnoot11. behandelt de zaak niet even vakkundig als zij. Wat ik van de sacramenten vind, heb ik al verklaard in een gedicht,Ga naar voetnoot12. dat toegevoegd is aan | |
[pagina 65]
| |
een boekje met de titel Cato. Over hetzelfde onderwerp bestaat een werk dat geschreven is door de koning van Engeland.Ga naar voetnoot13. In Rome en hier hebben sommigen ten onrechte een vermoeden dat het van mij is. Hoe gunstig zouden deze verdenkingen zijn, als ze van plaats zouden veranderen, dat wil zeggen als de Engelsen hetzelfde zouden vermoeden als de Duitsers. Ik denk dat het vermoeden vanwege de stijl is ontstaan. Want toen de koning nog jong was las hij niets met meer toewijding dan mijn werken. Daaruit heeft hij wellicht iets van mijn stijl verzameld, voor zover hij tenminste iets van mij heeft. Maar ik ben werkelijk onfatsoenlijk, omdat ik jou met je voortreffelijke kwaliteiten, jij, die met zoveel zaken overladen bent, met een zo wijdlopige brief ophoud, terwijl ik zelf heel druk bezet ben. Het ga je goed; laat zien dat je een vriend bent. Bazel, 1522 |
|