De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1271 Van Juan Luis Vives
| |
[pagina 52]
| |
geheel drukt. Ik had gewild dat jij na het lezen van een paar bladzijden in de boeken die ik je stuurde, mij je oordeel en advies uitvoerig had opgeschreven. Zodoende had ik geweten wat ik moest vermijden, wat moest opvolgen en wat onveranderd moest laten. Want ik heb in dit werk mijn best gedaan met beknoptheid, voor zover ik kon, de lezer ter wille te zijn. Enkele plaatsen ben ik tegengekomen waar mij dat niet mogelijk was, omdat het zaken waren die onze theologen niet erg bekend waren, zoals geschiedenis, mythologie en filosofische kwesties, die vooral het platonisme betreffen. Daarom ben ik in het achtste en tiende boek wellicht langer van stof geweest dan eigenlijk hoorde. Ik heb dit gedaan zowel om hun wat verborgen is, zichtbaar te maken en uit te leggen, als om te bereiken dat ze niet volledig onbekend waren met het platonisme. Ik hoopte ook dat ze zouden zien dat dit in niets onderdoet voor het aristotelisme, en dat ze ook met andere grote schrijvers bekend zouden willen raken. Toch heb ik niet alles verzameld wat ik gekund had. Ik heb veel meer achterwege gelaten dan toegevoegd. Bij de andere boeken heb ik zonder moeite de beknoptheid, waartoe ik besloten had, gehandhaafd, omdat de geschiedenissen die uit de Heilige Schrift zijn gehaald, ook voor het volk te bekend zijn dan dat zij een uitvoerige toelichting verdienen. Aan theologische onderwerpen heb ik niet veel aandacht besteed. Met een korte vermelding was ik tevreden; anders zou er geen beperking zijn geweest. Ik ben niet zo'n slaaf van mijn roem geweest als je wellicht denkt, ook al ben ik er enigermate aan tegemoet gekomen. Maar de tijd en de aard van het werk lieten beslist niet toe dat ik over roem dacht. Ik had liever meer tijd willen hebben voor het werk, dat in zijn geheel aan mijn roem en reputatie zou bijdragen. Verder hebben commentaren behalve die op de Heilige Schrift op de een of andere manier niet de eigenschap, dat zij een grote bekendheid kunnen opleveren. Als een geweldig beroemd werk volledig van de hand van de auteur zelf is, moet het niet voor andermans roem geschreven worden. Maar ik ben, voor zover dat mogelijk was, zo te werk gegaan, dat ik erop vertrouw dat de lezer opmerkt dat ik zowel jou, op wiens initiatief ik met het werk ben begonnen, als Augustinus en mijn roem heb willen dienen. De grappen die ik over een commentatorGa naar voetnoot3. maak, heb ik niet onvermeld gelaten. Ik was overigens van plan, zelfs als je er mij niet aan had herinnerd, in het voorwoord te laten zien wat voor mensen er over Augustinus hadden geschreven.Ga naar voetnoot4. Ik zal dat doen en hen voor de lezer op een heel fraaie manier belachelijk maken. In het werk zelf strooi ik dan als het ware bloempjes uit hun commentaren en uit de toe- | |
[pagina 53]
| |
voegingen van Passavanti,Ga naar voetnoot5. zodat de lezer door de aangename geur daarvan verkwikt wordt en minder merkt hoe lastig de weg is die hij aflegt. Door dat wat ik je nu toestuur, zul je zien hoezeer ik voor hun vijandigheid beducht ben. Ik had liever dat jij er zelf een levensbeschrijving van Augustinus aan zou toevoegen. Want ik heb er geen vertrouwen in, dat ik haar met hetzelfde oordeelsvermogen zal samenstellen als waarmee jij gewoonlijk in alles te werk gaat. Ik zal de heilige onrecht aandoen, als ik zelf zou schrijven wat jij over hem op schrift zou stellen, en ik door mijn dwaasheid er de oorzaak van zou zijn dat zijn leven, in jouw prachtige stijl beschreven, het nageslacht niet bereikte. Dus vraag ik je liever en moedig je aan deze levensbeschrijving op te stellen. Ik stuur je nu tien boeken, van boek 8 tot boek 17. De andere vijf stuur ik tegen Pasen of kort daarna. Ze zijn grotendeels klaar. Ik kijk ze nu na en zal ze direct op beter papier laten overschrijven. Het origineel bewaar ik in mijn archief, want ik zou een ernstige fout tegenover Froben maken, als ik iemand een kopie bezorg. Maar ik zou ook willen, dat hij op zijn beurt niemand laat lezen wat hij gedrukt heeft, voordat hij het hele werk af heeft. Ik zeg dat niet zonder gegronde reden. Ik zie dat jij steeds al je veiligheid op integriteit baseert. De beroemde grote redenaarGa naar voetnoot6. verklaarde dat hij door alleen hierop te vertrouwen zonder moeite alle vijandigheden trotseerde, toen hij in de stormen van het openbare leven terecht was gekomen. Het is in elk geval onmogelijk, dat God je niet goedgezind is, omdat jij meent dat dit korte leven van ons het niet verdient dat we onlusten en tragedies veroorzaken om dat in stand te houden. Wat Aleandro betreft twijfel ik niet dat het is zoals je schrijft, hoewel hij zelf bij zijn terugkeer van Luik naar Brussel mij bezwoer dat hij bij de machthebbers steeds voor jouw verdiensten is opgekomen. Nu is hij naar Spanje gesneld, naar de nieuwe paus,Ga naar voetnoot7. van wie iedereen de beste en grootste daden verwacht en voorspelt. Moge Christus geven, dat hij gekozen is om zijn kerk van zoveel kwalen te genezen. Dat bij jou in de buurt je vrienden bang zijn dat sommigen hun scherpe pen tegen jou richten, is, zoals Cicero antwoordde,Ga naar voetnoot8. voor jou een weldaad. Want wat is prachtiger en vruchtbaarder dan over en ter verdediging van Erasmus te spreken? Hoe gemakkelijk is de verdediging van je onschuld, niet alleen omdat zij waar is, maar ook op de waarheid lijkt? Als jij je leven door je geweten, de belangrijkste grootste getuige van alles, laat goedkeuren, heb jij er dan geen vertrouwen in dat je de | |
[pagina 54]
| |
goedkeuring van anderen, zelfs van een vijandige rechter, zult krijgen zoals de beroemde Scipio?Ga naar voetnoot9. Wat de zwarte monnikGa naar voetnoot10. betreft betreur ik het, dat jij je zo laat bij mijn mening hebt aangesloten. Het is absoluut waar, dat men een vriend moet vermijden die schadelijk kan zijn en van wie men geen voordeel kan hebben. Vergara heeft mij verteld dat Zúñiga lange en gemene smaadschriften tegen je voorbereidt, en mij een briefGa naar voetnoot11. van hem voorgelezen, die hij in Rome geschreven had en waarin hij dreigde dat te zullen doen. De brief is in het Spaans geschreven als antwoord op een Latijnse brief van Vergara. Want Vergara verbaast er zich over dat hij in de volkstaal terugschrijft aan iemand die het Latijn gebruikt. ThrasoGa naar voetnoot12. en Pyrgopolinices zouden zo'n brief niet geschreven hebben. Ik heb nog niet met een Spanjaard over Zúñiga gesproken, die niet zegt dat hij een grondige hekel heeft aan zijn gedrag, zijn verwaandheid, zijn opschepperij, zijn kwaadsprekerij en zijn boosaardigheid - het is meer dan men zou kunnen verklaren of geloven. Hij heeft ook een heel venijnig boek tegen Lefèvre geschreven.Ga naar voetnoot13. Dit boek heeft bij veel mensen kwaad bloed gezet en zijn meeste vrienden van hem vervreemd. Ze zeggen zelfs dat hij het niet kan verdragen, dat sommige mensen vriendelijk met elkaar omgaan. Hij spant zich steeds in en streeft ernaar om hen niet alleen uiteen te drijven, maar ook te laten vechten. Degenen die hij zelf van zijn intiemste vrienden tot zijn bitterste vijanden had gemaakt, hebben dat mij verteld. Je zou hem een Megaera,Ga naar voetnoot14. geen mens kunnen noemen. Het is een grote verdienste kritiek te krijgen van iemand met zo'n karakter; niemand kan hem welgevallig zijn zonder ervan verdacht te worden hetzelfde karakter te hebben. Bij mij komt die bijzondere versregel op om je aan te sporen: ‘Wijk niet voor het kwade, maar ga met meer moed verder.’Ga naar voetnoot15. Misschien zou ik het heel anders zeggen, als ik daar bij jou was. Maar wij adviseren niet wat wij in dezelfde omstandigheden zouden doen, maar wat er gedaan moet worden. Voor jou is de voorstelling van het leven grotendeels gespeeld. Laat de rest nu maar helemaal over aan het applaus van de aanwezige toeschouwers, maar ook van Christus, voor wie jij je zoveel inspanningen hebt getroost, en | |
[pagina 55]
| |
aan je geweten. En als je dan belang hecht aan toeschouwers, doe dat dan liever aan de toekomstige dan aan die van dit ogenblik. Want, wanneer afgunst en andere uitingen zijn verdwenen, zullen zij jou als de zuivere en ware Erasmus beschouwen en jou des te overvloediger de verdiende lof toekennen, naarmate jouw tijdgenoten je minder gunstig gezind waren en jouw voortreffelijkheid minder erkend is door de mensen tussen wie jij verbleef. We zien dat Socrates dit is overkomen. Ik vraag je nadrukkelijk je niet te pijnigen en te bedenken dat jij, als je alleen naar jezelf en je roem kijkt, voldoende geleefd hebt en voor je nageslacht al belangrijk bent. Want je kunt op grond van het oordeel van heel wat goede lieden aantonen, hoe toekomstige generaties over je zullen spreken. Als je dat overdenkt, zul je wat je nog rest aan leven als winst beschouwen en zonder zorgen en opgewekt leven. En dat betekent pas leven zonder angst en zonder zorg. Je leeftijd, die van veel grijze haren is voorzien, zal maken dat al die blaffende honden je onverschillig laten. Zelf zul je als het ware gevrijwaard zijn voor lotsbeschikkingen, op een hoge plaats zitten voor deugdzame mensen en alles van bovenaf bekijken. Maar ik begin nu te vergeten tot wie ik schrijf. Ik denk dat jij een brief van More zult krijgen,Ga naar voetnoot16. die door Clement wordt bezorgd. Hij is de afgelopen dagen naar Italië vertrokken en zal, zoals hij zei, Bazel passeren. In zijn laatste brief aan mij schreef More niets over zijn ziekte. Ik denk dat hij weer genezen is. Want in een eerdere briefGa naar voetnoot17. gaf hij aan, dat het al beter met hem ging. In het begin van de Vasten ben ik naar Brugge gegaan, omdat de Vasten in Leuven voor mij altijd onaangenaam is: de stad ligt zo ver van zee en wij eten daar alleen maar rotte vis, die mijn maag niet kan verdragen. Een paar dagen voor mijn komst was Pieter Laurijns overleden, wat mij erg heeft aangegrepen. Je moet de groeten hebben van de deken,Ga naar voetnoot18. die de afgelopen week naar Brussel is vertrokken. Hij vertelde mij dat je de groeten kreeg van de abt van de Sint-Baafsabdij in Gent.Ga naar voetnoot19. Deze had op 1 januari jongstleden voor jou bij je komst een gouden nieuwjaarsgeschenk klaar liggen. Ik weet niet wat het is, ik denk geld. Wat Ferdinand betreftGa naar voetnoot20. is er nog geen voortgang en omdat ik mij er zonder haast en onverschillig mee bezig houd, weet ik niet of er schot in de zaak zal komen. De hertog van AlvaGa naar voetnoot21. wilde mij een zeker niet te versmaden post aanbieden, als de broeders het maar goed hadden gevonden dat ik het te weten | |
[pagina 56]
| |
kwam. Want hij verlangde dringend dat zijn kleinzonen, die hij in Spanje van zijn oudste zoon heeft, van mij onderricht zouden krijgen. Toen hij voorbereidingen trof een van zijn kamerdienaren naar mij toe te sturen, die de zaak met mij moest afhandelen en tweehonderd gouden dukaten per jaar als beloning zou aanbieden, kwam een dominicaner broeder tussenbeide en vroeg de hertog wat voor bericht hij voor Leuven had; hij zou er de volgende dag naar toe gaan. ‘Het kan niet mooier,’ zei de hertog, ‘ik verzoek je met Vives te spreken en hem te vragen of hij voor dit bedrag mijn kleinzonen les wil geven.’ In dezelfde tijd gaf een edelman die BertrandGa naar voetnoot22. heette - hij was degene die jou in Anderlecht kwam opzoeken -, hem een brief voor mij, waarin ik van de hele zaak op de hoogte werd gebracht. De broeder kwam naar Leuven en sprak meer dan tien keer met mij. Hij repte met geen woord over de hertog en gaf mij de brief van Bertrand niet. Toen de hertog merkte dat ik aarzelde, of misschien had de broeder hem verteld dat ik weigerde, gaf hij daarna aan een monnik die SeverusGa naar voetnoot23. heette, de leiding over de jongens. Terwijl ik van dit alles niets weet kom ik naar Brussel. Daar wil Bertrand weten waarom ik op zijn brief niet heb geantwoord. ‘Wel verdraaid, welke brief?’ zeg ik. ‘Vraag je dat echt?’, zegt hij. ‘Ja zeker,’ zeg ik. Dan vertelt hij te midden van talrijke aanwezigen hoe de zaak is gelopen. De meesten van hen verzekerden dat ze erbij waren, toen de hertog dat aan de broeder opdroeg. Ze betreurden het zeer, dat ik het aanbod had afgewezen. Nergens zou ik meer volgens mijn innerlijke overtuiging geleefd hebben dan bij hen, dat wil zeggen bij mensen die zeer op mij gesteld zijn. Het had nu geen pas te veranderen wat de hertog en Severus overeengekomen waren. ‘Mooie woorden,’ zeg ik, ‘Zou ik namelijk iets wat de hertog mij aanbood kunnen weigeren, omdat ik altijd heel gretig naar een gelegenheid heb gezocht om te laten zien, hoe sterk bij mij de neiging was de hertog te dienen?’ Ik bedankte hen omdat zij mij zo welgezind waren en zei dat ik het minder erg vond dat die kans mij ontnomen was dan dat de broeder zich vijandig gedroeg. En zoiets moeten wij van onze medebroeders verduren. Wat zullen anderen ons wel niet aandoen? Voor hen is het niet meer voldoende mijn geleerdheid aan te vallen, maar ze tasten ook mijn financiële positie aan. God zelf zal onze beschermer zijn. Opnieuw vaarwel, mijn leermeester. Brugge, 1 april 1522 |
|