De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251

1250 Aan Andrea Alciati
Bazel, 14 december 1521

Erasmus van Rotterdam groet Andrea Alciati

Zeer geleerde heer, Bonifacius Amerbach bazuint gul en welbespraakt uw lof uit. Niet alleen wat hij over u zegt, wat altijd zeer eervol is, maar ook wat hij mij van uw pennenvruchten liet zien, die favoriet bij hem zijn, maakte dat ik groot respect kreeg, zowel voor uw geleerdheid, die voor uw leeftijd bijna ongelofelijk is, als voor uw onberispelijk karakter, dat overloopt van allerlei prettige eigenschappen.

De dood van onze vriend Pyrrhus^1. trof mij pijnlijk. Ik hield van hem zoals hij was, bijna meer dan van wie ook; want ik kende hem vanaf zijn jeugd. Vanwege hem keek ik er extra naar uit om naar Milaan te gaan, als die botterik van een Mars niet met zijn woeste strijdgewoel alles in de war had ge-

1. Jean Pyrrhus d'Angleberme.

[p. 361]

stuurd.^2. Hij had mij namelijk geschreven dat hij nog wat onbeduidende stukjes van mij had, waarvan ik me zelf niet meer herinnerde dat ik ze had geschreven. Die wilde ik beslist ophalen, met geen ander doel dan ze te vernietigen. Want een bepaalde groep Duitsers volgt tegenwoordig de volslagen dwaze strategie om niets ongepubliceerd te laten, ongeacht de schade die ze daarmee aan iemands reputatie toebrengen.

U had in een brief aan Bonifacius nadrukkelijk instructies gegeven met betrekking tot uw pleidooi,^3. maar ik had zelf al strikte voorzorgsmaatregelen genomen, die zover gingen dat ik het niemand te lezen gaf, behalve één goede vriend, wiens betrouwbaarheid buiten kijf staat. Daarom kunt u wat deze zaak betreft rustig slapen, ongeacht op welk oor.^4. Het ga u goed.

Bazel, 14 december 1521

2. Milaan was op 19 november 1521 door de pauselijke en keizerlijke legers veroverd op de Fransen.

3. Zie brief 1233a.

4. Adagia 719.