De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1240 Aan Rutgerus Rescius
| |
[pagina 345]
| |
zich tegenover zijn slaaf iets had gepermitteerd in de trant van wat deze sluwe samenzweerders hadden uitgedacht - mensen die tot taak hadden brave geleerden te beschermen tegen elke vorm van onrecht. Om die reden zou ik het niet durven je ertoe over te halen iets te doen wat ik niettemin graag zag gebeuren in jouw belang. Ongelofelijk wat een machtswellust! Terwijl zijzelf al bij het minste beledigende woordje beginnen te steigeren, verlangen ze dat jij na zo'n schandalige behandeling je mond houdt en haast ook nog om vergeving vraagt, want hun waardigheid mag natuurlijk geen knauw krijgen. Het voorval verdiende het onder de aandacht van het nageslacht te komen, maar ik denk dat het een hoogstaander soort wraak is als je, zoals je tot nu toe hebt gedaan, zoveel mogelijk respect afdwingt voor het vak Grieks, door je onberispelijk karakter en de aandacht die je aan het onderwijs besteedt. Als je er niet toe kunt besluiten van het proces af te zien - iets wat ik niet van je zou willen vragen, aangezien je reputatie op het spel staat -, zorg dat je blijft procederen op de manier waarop je dat tot nu toe hebt gedaan. Want toen ik laatst in Leuven was, zag je er zo welgedaan, blozend en opgewekt uit, dat je kennelijk door het proces eerder doorvoed raakt dan vermagert. De medicus Jan Calaber is een waardige tegenstander, die al even bleek en mager is als jij; als je zijn leeftijd niet meerekent lijkt hij zoveel op je, dat iemand zou kunnen denken dat je tegen je vader procedeert. Overigens handelde de man naar mijn idee niet uit kwaadwilligheid, maar uit onderdanigheid. Het ga je goed, mijn allerdierbaarste Rescius. Anderlecht, 1521 |
|