De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1227 Aan Richard Pace
| |
[pagina 309]
| |
grootste deel voor zichzelf op. Aangezien in dit geval de strijd volledig wordt gevoerd met de middelen van de geest, komt al de lof speciaal toe aan alleen Hendrik. Wij allemaal als beoefenaars of liefhebbers van de literatuur zouden zeer ondankbaar zijn, als we niet met eerbied en lofprijzingen zo'n talent begroeten, dat op unieke wijze onze studie aanzien geeft en haar tot aanbeveling strekt. Verder heb ik er alle vertrouwen in dat deze prachtige en beslist zeldzame manier van handelen vele vorsten zal aanzetten tot wedijver. Zullen priesters, monniken, bisschoppen zich voortaan niet schamen voor hun onkunde op het gebied van de theologie, wanneer ze zien dat een zo machtige koning, die nog jong is, die zoveel aan zijn hoofd heeft, zo'n kennis van de gewijde literatuur heeft verworven, dat hij boeken uitgeeft waarin hij opkomt voor de bedreigde christelijke godsdienst? Ik twijfel er niet aan dat hij hierin heel wat beter geslaagd is dan sommigen die eerder in deze renbaan hun krachten beproefd hebben. Maar hierover zal ik met grotere stelligheid schrijven zodra ik het boek verslonden heb; ik kijk er werkelijk buitengewoon naar uit het te lezen. Want de eerwaarde heer van YorkGa naar voetnoot5. beloofde het mij ter beschikking te stellen. Ik vond het vreselijk jammer dat je je niet onder het gevolg hier bevond. Ik zou het minder erg gevonden hebben, als je me in elk geval met een brief was komen opzoeken. Vergeet niet, mijn beste Pace, wiens opvolger je bentGa naar voetnoot6. en wat je me beloofde. Want ik verwacht dat je gaat zorgen dat ik Colet niet al te erg mis. Je doet zelfs iets groters verwachten. Je zou ruimschoots mijn beden verhoren en jouw beloften inlossen als ik met jouw hulp de schrijfsels terug kon krijgen die ik je in Ferrara in bewaring heb gegeven. Het ga je goed, zeer geachte vriend. Brugge, 23 augustus 1521 Marcus Laurinus, deken van St.-Donaas, mijn gastheer, die je zeer genegen is, vroeg of ik je namens hem hartelijk wilde groeten |
|