De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1225 Aan Pierre Barbier
| |
[pagina 296]
| |
anderen af aan de mijne; en hoe vaak ik ook bedrogen uitkwam, toch kan ik geen afstand doen van mijn eigen aard. Maar zeg nu zelf, wat stond er in mijn uitgave van het Nieuwe Testament wat voor bepaalde lieden een reden kon zijn om zo gruwelijk tegen het boek tekeer te gaan, en Maarten van Dorp stiekem instructies te geven om Erasmus aan te vallen?Ga naar voetnoot5. Zoals je weet, verhuisde ik naar Leuven;Ga naar voetnoot6. want zo had de keizer het destijds besloten. Ik wilde ieders vriend zijn, maar tegelijk niemands vriendschap najagen. Door toedoen van Atensis vroegen de theologen me vriendschap met hen te sluiten.Ga naar voetnoot7. Daar ging ik in alle argeloosheid graag op in en ik was bereid alles te vergeten wat er eerder aan vijandigheid in woord of daad was geweest. Toen het een tijdje tamelijk rustig was geweest, dook het Collegium Trilingue op. Dat viel bij sommigen niet in goede aarde, vooral niet bij de karmeliet Nicolaas. Ze zouden een zaak die een zo groot sieraad voor het rijk van onze vorst zou zijn en zo dienstig voor het algemene niveau van de studie, naar mijn idee volledig hebben ondermijnd, als de zeer eerwaarde heer de kardinaal van TortosaGa naar voetnoot8. hun pogingen niet had gedwarsboomd; dat is namelijk wat ik opvang. Ik juichte deze onderneming beslist openlijk en onbeschroomd toe, en dat deed ik uitsluitend omdat ik voor de studie was wegens het algemene nut ervan. Overigens was daar voor mij niets te maaien, al had ik iets gezaaid.Ga naar voetnoot9. Aangezien ik begrepen had dat zij zich het meeste ergerden aan het Nieuwe Testament, heb ik maandenlang me in het zweet gewerkt om het te verbeteren.Ga naar voetnoot10. Ik merkte dat Johannes Atensis zich evenzeer van de anderen onderscheidde in oordeel en kennis als hij boven hen stond wat betreft gezag, zodat je op basis van deze ene persoon de anderen kon inschatten. Daarom drong ik er bij hem op aan, in het bijzijn van Nicolas van Bergen,Ga naar voetnoot11. bij wie we toen de maaltijd hadden gebruikt, dat hij me met de aandacht en zorgvuldigheid die hem eigen is bij deze taak zou helpen. Ik verklaarde dat ik hard bezig was om te bereiken dat het werk in een zodanige vorm zou verschijnen, dat het bij geen enkel vroom en geleerd man met reden misnoegen kon opwekken; dat mijn ijver en enthousiasme van vroomheid getuigden, maar | |
[pagina 297]
| |
mijn krachten niet tegen een zo grote taak waren opgewassen; dat hij mij een grote dienst zou bewijzen, waarvoor ik hem zeer verplicht zou zijn, als hij mij zou attenderen op plaatsen die naar zijn oordeel verbeterd moesten worden. Toen ik dit uitgebreid uiteengezet had, antwoordde hij dat hij het boek al had gekocht, maar nog niet gelezen; dat hij het evenwel zou gaan lezen en mij zou behandelen alsof ik zijn eigen broer was - want die formulering gebruikte hij. Ook herhaalde hij dat een paar keer. Tijdens het eerste gesprek dat ik met Nicolaus Egmondanus had, verzocht ik hem zonder schroom aan te geven wat hem aan het boek ergerde, met daarbij de opmerking dat ik hem zeer erkentelijk zou zijn. Het enige wat hij antwoordde was dat hij het boek nooit gelezen had. Ik drong hier ook een paar keer op aan bij Latomus en nog vaker bij Dorp. Eindelijk brak dan het moment aan dat ik voor de tweede editie op weg naar Bazel zou gaan.Ga naar voetnoot12. Kort daarvoor nodigde Atensis me uit om te komen eten. Ook Egmondanus en Luis Vives waren erbij. Na het eten vertelde ik Atensis dat ik over een paar dagen naar Bazel zou vertrekken. Ik vroeg, smeekte en bezwoer hem om mij vriendelijk terecht te wijzen als iets naar zijn oordeel veranderd moest worden, vooral als er iets was wat wellicht slecht zou zijn voor de goede zeden of het algemene christelijke geloof. Hij antwoordde dat hij het werk volledig had gelezen en dat het hem vroom en tegelijk ook geleerd toescheen. Waarop ik zei: ‘Ik heb liever terechtwijzingen dan lofprijzingen. Ik heb baat bij een terechtwijzing, maar die lof levert me niets op. Nu is er nog de mogelijkheid tot correctie, straks zal dat niet meer gaan.’ Toen hij vervolgens dezelfde lofprijzingen van daarvoor had herhaald, zei ik: ‘Als u meent wat u zegt, waarom vielen bepaalde mensen de eerste uitgave van dit werk aan met zulk vreselijk gebulder?’ Hij antwoordde toen: ‘Voordat ik het gelezen had, had men mij het nodige overgebriefd, maar toen ik het goed gelezen had, merkte ik dat de zaak anders lag. Wat je geschreven hebt, vind ik heel goed; wat je gaat schrijven, weet ik niet.’ Daarop antwoordde ik dat er geen twijfel over mogelijk was dat, als de eerste uitgave zijn goedkeuring had, deze nog veel meer zijn goedkeuring zou hebben. Ten slotte spoorde hij me aan om door te gaan met het bevorderen van de christelijke godsdienst met mijn vrome arbeid (want zo zei hij dat). Vertrouwend op de woorden van een zo belangrijk man vertrok ik naar Bazel.Ga naar voetnoot13. Ik maakte het gedeelte af dat het meeste risico met zich meebracht, namelijk de annotatie. Ik keerde terug. Meteen kwam Atensis naar me toe, kwam Dorp naar me toe, terwijl de chirurgijnen meenden dat ik aan de pest | |
[pagina 298]
| |
leed.Ga naar voetnoot14. Daarmee gaven ze blijk van nog onwankelbare vriendschap. Ik gaf Dorp het deel van het boek dat al gedrukt was, op voorwaarde dat hij het me zou zeggen als er iets was waaraan hij zich ergerde; ik zei dat het nog steeds mogelijk was iets te veranderen - al kostte dat geld -, zolang het boek niet over de drempel van de drukkerij was. Kort daarop kwam mij een gerucht ter ore over Lee, die driehonderd plaatsen in het Nieuwe Testament afkeurde, plaatsen die de haren te berge deden rijzen en een groot gevaar vormden. Ik probeerde de man tot een gesprek te verleiden en deed hem onder meer dit voorstel, dat als er iets was wat een gevaar voor de zeden of het geloof opleverde, hij het zou meedelen; dat ik het dan zou verbeteren - want het boek was nog niet in de handen van de mensen -, en wel met Lee's naam erbij als eerbewijs, omdat hij me erop had gewezen. Hij weigerde. De zaak werd besproken met Atensis. Deze laatste krabbelde terug, waarschijnlijk omdat hij vermoedde dat de zaak wel eens op een tragedie zou kunnen uitlopen. Ik gaf Lee antwoord; daarop volgde het pamflet van Latomus,Ga naar voetnoot15. waar een of ander plan achter zat en dat het met slinkse streken op mij had gemunt. Ik antwoordde beleefd, en zelfs, volgens de opvatting van sommigen, weinig strijdvaardig. Je weet dat ik er volstrekt niet toe te brengen was de strijd aan te gaan met Dorp, op wie ik bijzonder gesteld was. Niet veel anders was mijn gezindheid jegens Latomus, van wie ik het idee had dat hij niet afkerig was van de Gratiën en de Muzen. Maar een of andere kwade genius stond niet toe dat onze vriendschap zou gedijen. Intussen liet men zich ten overstaan van een gemengd publiek laatdunkend over mij uit. Uiteindelijk heeft Atensis me tijdens een druk bezocht college zulke verwijten naar het hoofd geslingerd, dat men absoluut verwachtte dat Erasmus óf zou sterven van verontwaardiging óf zich ergens zou verstoppen. Men ging naar vooraanstaande personen, om hen ertoe over te halen mij te haten. Er werden mensen op pad gestuurd om overal lelijke dingen over mij rond te bazuinen. Dit laatste gebeurde met zoveel vijandigheid, dat iedere willekeurige persoon, zelfs als hij zachtaardig was, tot razernij gebracht had kunnen worden. Ten slotte verschenen onder een ongelukkig gesternte enkele pamfletten van Luther. Daar begon alle trammelant opnieuw. Ze kwamen gezamenlijk tot de conclusie dat die boeken vermoedelijk door mijn toedoen waren geschreven, omdat een of twee voorredes in iets beter Latijn waren geschre- | |
[pagina 299]
| |
ven. Baccalaurei kregen de taak om mijn fouten te verzamelen. Weldra was alles vervuld van fouten; ze verzamelden plotseling fouten met hele schepels tegelijk. Geen een daarvan werd intussen onder mijn aandacht gebracht. Tijdens de maaltijden die de colleges organiseerden werd over niets anders gesproken dan de fouten van Erasmus. Aangezien dit maar niet ophield, kreeg ik van Atensis gedaan dat hij samen met een paar geleerden enkele plaatsen zou aanstrepen die hun misnoegen hadden opgewekt. Atensis had er heel weinig, en wel van gering belang, Dorp had er een paar, van nog minder belang. Atensis verklaarde dat hij niet twijfelde aan mijn goede gezindheid, hij vroeg alleen of ik uitleg wilde geven ter wille van de zwakken. Ik gaf uitleg en overhandigde het boekje met aantekeningen aan hem en Dorp. Atensis keurde alles goed. Hij wilde alleen als toevoeging dat de tegenwoordige biecht, zoals nu de praktijk is, door Christus is ingesteld.Ga naar voetnoot16. Ik wilde niet instaan voor dit dogma, aangezien het voor mij nog niet vaststond. Toen Atensis vervolgens weigerde in te staan voor deze zaak, en het gemor al bedaard was, leek het ook hem het beste dat er in stilte aan de kwestie werd voorbijgegaan. Toen ook nog de tragedie rond Luther van dag tot dag in hevigheid toenam en het reeds duidelijk was dat ze zinden op een manier om me schade toe te brengen, deed ik mijn beklag bij een aantal belangrijke personen, wat voor monsterlijks ze aan het uitbroeden waren. Alleen Egmondanus, die iets directer is (want dat althans heeft hij als goede eigenschap), gaf toe dat het allemaal kwam door het vermoeden dat ze hadden omtrent Luthers boeken. Ik was verbaasd dat dergelijke mensen een dergelijk fundament gebruikten voor een zo afschuwelijke tragedie en zette uiteen wat het geval was, dat daar geen lettergreep in stond die van mij was, of met mijn medeweten dan wel instemming geschreven was. Ondertussen vlogen overal de meest onbenullige pamfletten in zwermen uit, waarop de Duitsers bijzonder prat gaan. Alles wat verscheen schreven ze aan mij toe. Uiteindelijk heeft Atensis, die volgens mij in de gaten had dat de verdenking een vergissing was, via de toenmalige regent van een van de collegesGa naar voetnoot17. en via mijn gastheer, Jan de Neve van Hondschoote, onderhandeld over herstel van de goede verhouding. Ik toonde mij uiterst bereidwillig, ook al had ik, ondanks alles wat mij op zoveel manieren was aangedaan, zelf geen vlieg kwaad gedaan. Er werd vrede gesloten in het college De Valk,Ga naar voetnoot18. op voorwaarde dat alles wat in het verleden ge- | |
[pagina 300]
| |
beurd was zou worden vergeten; zij zouden al het mogelijke doen om mijn reputatie, die ze op zoveel manieren hadden beschadigd, te herstellen; ik zou de pen intomen van bevriende geleerden, zoveel als in mijn vermogen lag. En zie daar, even later verscheen een werkelijke ‘mengelmoes’ van brieven,Ga naar voetnoot19. die zekere Duitse vrienden uit een paar bundels hadden uitgekozen en in Bazel uitgegeven. Ik heb meer dan eens met zeer nadelige gevolgen voor mijzelf blindgevaren op hun zorgvuldigheid en me ook te veel laten leiden door hun eerder hartstochtelijk dan verstandig elan. In die brieven stonden een paar regels waar men aanstoot aan nam, vooral de karmeliet.Ga naar voetnoot20. En zie daar, plotseling stak een nieuwe storm op, nog vreselijker dan de vorige. Maar toch was die bundel brieven ongeveer zes maanden gedrukt vóór het begin van de onderhandelingen over herstel van de vrede.Ga naar voetnoot21. Je ziet, mijn beste Barbier, dat ik bepaald niet het oordeel van de Leuvense theologen veronachtzaamd heb; ook al was er geen reden om eerder hen dan anderen tot beoordelaars van mijn werk te nemen. Je ziet dat het niet aan mij lag dat er tussen ons geen blijvende christelijke vriendschap was. Toen vervolgens de tragedie rond Luther steeds verder om zich heen greep, deden bepaalde lieden opmerkelijk veel moeite mij daarbij te betrekken. Ik heb twee jaar geleden in een tekst die zelfs gedrukt is,Ga naar voetnoot22. verklaard dat ik volstrekt niets te maken heb met Luther en dat ik geen andere partij ken dan de christelijke, als je dat al een partij mag noemen. Intussen werd ik met verbazingwekkende woede in het openbaar tijdens preken en colleges gestenigd door de karmeliet en zekere dominicanen,Ga naar voetnoot23. waarbij soms ook mijn naam werd genoemd. Ik meende dat het beter was dit te verduren dan met zo'n grote zwerm een gevecht aan te gaan. Verder schrijf je dat er in jouw omgeving niets meer over is van het vermoeden dat ik Luther steun. Dat verbaast me niet; wel dat het ooit ontstaan was. Mocht ik zo vrij van alle zonden zijn als ik vreemd ben aan die zaak! Ik zou niet aarzelen zelfs zonder te biechten te sterven. Het is onmogelijk te zeggen hoeveel en wat voor mensen in het begin aan de kant van Luther stonden. Zelf meende ik na een paar bladzijden geproefd te hebben al te | |
[pagina 301]
| |
voorvoelen dat de zaak op onrust zou uitlopen. Ik heb werkelijk zo'n ongelofelijke hekel aan tweedracht, dat ik zelfs afkerig ben van de waarheid als ze aanleiding is tot twist. Als eerste van iedereen raadde ik de man per briefGa naar voetnoot24. aan de zaak van het evangelie met evangelische zachtmoedigheid en gematigdheid te behandelen. Ik moedigde hem niet aan, integendeel, in talrijke brieven ontraadde ik zowel Luther zelf als Luthers vrienden door te gaan op de ingeslagen weg. Daar was ik zo pertinent in, dat ik van sommigen per brief het dringende advies kreeg om, als de zaak van Luther mij niet aanstond, dit in elk geval niet te laten merken, want anders zou ik heel wat vooraanstaande en geleerde personen, én hun pen, tegen mij in het harnas jagen.Ga naar voetnoot25. Als in Luthers geschriften de geest van het evangelie voelbaar was, zoals nog steeds door zeer velen wordt beweerd, dan was mijn bezorgdheid niet zonder vrome bedoeling, omdat ik vreesde voor de algemene vrede; zo niet, dan heb ik als eerste van iedereen me er uit alle macht tegen verzet dat zijn boeken werden verspreid. Als ik je zou vertellen door wie en op welke manieren ik bewerkt ben om me toch vooral aan te sluiten bij de zaak van Luther, met wat voor listen sommigen hebben geprobeerd me in die richting te lokken, met wat voor onhebbelijk gedrag sommigen alles op alles hebben gezet om me in die richting te drijven, dan pas zou je begrijpen hoezeer de ruzies mij tegenstaan. Ik voorzag dat het me vrienden zou gaan kosten, en ik had er in Duitsland zeer veel, die bovendien bijzonder geleerd waren. Ik was me er terdege van bewust hoe hardnekkig de vijandigheid was waarmee sommigen uit deze omgeving mij aanvielen, uit haat tegen de literatuur. Ik zag dat het veiliger was uit te wijken naar de tegenpartij. Maar voor mij staat het nu en voor altijd vast dat het beter is in stukken gescheurd te worden dan tweedracht in de hand te werken, vooral als het gaat om de zaak van het geloof. Van Luthers medestanders krijg ik dit citaat uit het evangelie te horen: ‘Ik ben niet gekomen om vrede brengen, maar het zwaard’.Ga naar voetnoot26. Ik meen weliswaar bepaalde gebruiken binnen de kerk te zien waarvoor geldt dat het een hele verbetering voor de christelijke religie zou zijn als ze werden veranderd, maar niets staat mij aan wat met dergelijk tumult geschiedt. Als geleerden na onderling overleg in verzegelde stukken de hoogste leiders van beide machtenGa naar voetnoot27. erop hadden gewezen, wat volgens hun oordeel van belang was voor de zuiverheid van de evangelische leer, was ook ik misschien een van hen geweest en had ik me ingezet om zo goed als ik kon advies te geven. Maar wat is er krankzinniger dan een zo belangrijke zaak te behandelen met | |
[pagina 302]
| |
schotschriften en dwaas geschreeuw? Daarin is naar mijn mening de belangrijkste fout gelegen, aan beide kanten; al te zeer is men aan weerszijden als heethoofden te werk gegaan. Onlangs verscheen een boek van de eerwaarde heer de kardinaal van San Sisto,Ga naar voetnoot28. waarin hij zich geheel onthoudt van namen van personen, zich niet te buiten gaat aan welke vorm van beschimping ook, met louter argumenten en citaten uit gezaghebbende schrijvers de kwestie behandelt, even zorgvuldig als vindingrijk. Ik had graag dat Luthers opvattingen werden bestreden met een paar honderd van dit soort: ze verhelderen de zaak zonder ophef te veroorzaken. Iederéén wil namelijk op de hoogte zijn. Als de tegenpartij de juiste maat uit het oog verloor, was het onze taak die wel in het oog te houden. Ja, het was zelfs geen kwestie van zelfbeheersing, maar van verstand, zich te hoeden voor wat slecht was voor onze zaak en goed voor die van de tegenstanders. Als men dat vanaf het begin had gedaan, was de kwestie niet op onrust uitgelopen, of ik moet me wel heel erg vergissen. Ze kunnen Erasmus niets aanrekenen, behalve dat hij als eerste afkeurde dat men Luther te lijf ging met luidruchtige stemmingmakerij, vooral ten overstaan van het volk; toch keurde ik dat op zo'n manier af, dat het hun vrijstond hun stem te verheffen zoveel ze wilden. Met enkele geleerden van wie nu bekend is dat ze niet geheel vijandig tegenover Luther staan, was ik al bevriend geraakt in het kader van de studie voordat de wereld ooit van Luther had gehoord. Verder heeft hij volgens zeggen bepaalde dingen uit mijn boeken gehaald. Ik kon evenwel niet garanderen dat niemand in de toekomst mijn werk zou misbruiken, aangezien zelfs de evangelisten en de apostelen dat niet konden. Ik schreef in die tijd wat toen leek bij te dragen tot een goede moraal. Misschien zou ik sommige dingen omzichtiger hebben geformuleerd, als ik vooraf had geweten dat er zulke meer dan tragische tijden zouden aanbreken. De geijkte thema's die ik in mijn stijloefeningen placht te gebruiken, nemen stelling tegen hen die, met verwaarlozing van de bijbel als bron, te veel blijven steken in meer sofistische dan theologische probleempjes; die met voorbijgaan van de dingen die van ware vroomheid getuigen, meer dan gerechtvaardigd is vertrouwden op ceremoniën en meer judaïsme in zich hadden dan christendom; die averechts oordeelden en het belangrijkst vonden wat het minste telt en het onbelangrijkst wat het meeste telt. Geregeld voerde ik met mijn pen oorlog tegen de oorlog, waardoor de wereld al vele eeuwen lang telkens weer in conflict geraakt, wat evenzeer een ramp voor de moraal is als een schande voor de christenheid. Tot nu toe is er niemand gevonden die door mijn boeken een haar slechter is geworden. Veel mensen | |
[pagina 303]
| |
zijn er dankbaar voor dat ze begonnen te ontwaken toen ze van de ware vroomheid proefden. Ik heb me altijd angstvallig gehoed voor stemmingmakerij en onwelvoeglijkheid in mijn werk. Ik ga me niet te buiten aan stellige uitlatingen, ik wil liever raadgever zijn dan dogmaticus. Bij de artikelenGa naar voetnoot29. die in Luthers boeken veroordeeld worden, vind ik niets waarover hij het met mij eens is, behalve misschien dat hij, wat door mij op beheerste toon en in de juiste context was gezegd, op een onbeheerste manier formuleert. Bijvoorbeeld, als ik misschien ergens schreef dat Dionysius minder vruchten oplevert dan Origenes of Chrysostomus, schrijft hij dat Dionysius een dwaze en verderfelijke auteur is. Als dat hetzelfde is, is wijn hetzelfde als azijn. Maar ik hoor je al zeggen: ‘Je hebt nog steeds met geen woord Luthers opvattingen bestreden.’ Dat ik dat niet deed, lag voornamelijk aan twee dingen: gebrek aan vrije tijd en het besef van eigen onkunde. De studie legde een enorme druk op me, zelfs zo dat mijn gezondheid door het buitensporig harde werken geregeld gevaar liep. Ook besefte ik dat het iets heel anders is mensen aan te sporen tot het bestuderen van de literatuur, op te roepen tot goed gedrag, een aantekening te maken tijdens het lezen van de Heilige Schrift - dan voor het oog van de wereld een geloofskwestie te behandelen. Ik merkte dat aan beide kanten de gemoederen door partijzucht zo verhit waren geraakt, dat het onmogelijk was zich tegenover de ene partij te rechtvaardigen behalve met stemverheffing; en dat de andere zo goed uitgerust was met gevechtstroepen en vlijmscherpe pamfletten, dat ik liever tegenover de lansen van de ZwitsersGa naar voetnoot30. kwam te staan dan dat ik door hun pennen werd doorboord. Ze beschikken immers over heel wat personen van wie de geschriften vermoedelijk zullen voortleven onder het nageslacht. Toch geef ik toe dat je, als het om het geloof gaat, zelfs je eigen leven moet veronachtzamen, als tenminste mijn aanleg in de pas had gelopen met wat ik wilde. In elk geval ben ik het niet met Latomus eens dat deze wereldwijde tweedracht hem meer zou hebben mishaagd dan mij, vooral omdat deze zuurdesemGa naar voetnoot31. bijna overal de zoetheid van de studie bedorven heeft. Het zou dwaas zijn alles goed te keuren wat Luther heeft geschreven of zal schrijven, maar het is ook niet goed uit haat jegens een auteur te verwerpen wat waar is en te verdraaien wat juist is. Als je Luthers opvattingen bestrijdt door hem keer op keer een ezel, domkop, wild beest, boze geest, antichrist te noemen, wat is er makkelijker dan Luthers opvattingen te bestrijden? Ik heb van al zijn pennenvruchten amper twaalf bladzijden gelezen; ik heb immers geen tijd en | |
[pagina 304]
| |
als ik tijd had, besteedde ik die vrije uren liever aan de oude schrijvers. Toch ben ik tot nu toe nauwelijks iemand tegengekomen, die zegt dat hij spijt heeft zijn boeken gelezen te hebben, ook al staan hem veel dingen niet aan. Waarom een lang verhaal? De zaak ligt zo, dat het bijzonder moeilijk is de mensen tevreden te stellen op zo'n manier dat je nergens verraad pleegt tegenover de waarheid van het evangelie. Dit vereist niet alleen volmaakte geleerdheid, maar ook uitzonderlijke wijsheid, en bovendien het nodige gezag. Ik voorzie dat het niet zal ontbreken aan mensen die deze taak op zich kunnen en willen nemen, bisschoppen, kardinalen, ja zelfs koningen. Al wat met boekverbrandingen, al wat met edicten van vorsten bereikt kan worden, is ruimschoots volbracht. Kon het de gedachten van de mensen maar in dezelfde mate beïnvloeden als het de tongen beteugelt! Als het een vrome daad is schade toe te brengen aan de zaak van Luther, welnu, misschien heb ik hem wel meer schade toegebracht dan wie van die lieden ook die tegen hem van leer trokken op een manier waar de honden geen brood van lusten of hem in uiterst beledigende schotschriften afmaakten. In de eerste plaats heb ik voortdurend, en wel meteen vanaf het begin, openlijk tegenover zowel vrienden als vijanden van Luther mijn afkeuring uitgesproken over die agressieve en opruiende manier van schrijven. Ik hield niet op, door gesprekken te voeren en brieven te schrijven, talloze mensen aan te raden uit de buurt van die partij te blijven. Niemand kon met zijn enthousiasme mij ertoe brengen me ook maar een beetje in de zaak te mengen. Dit heeft volgens mij de kracht van die partij meer ondermijnd dan de ophef die bepaalde lieden maakten. Dat weten ze in Duitsland heel goed, want niemand van hen die als aanhangers van Luther worden beschouwd, heeft mij het afgelopen jaar een woord geschreven, niemand kwam me opzoeken, niemand liet me groeten, terwijl ze me hiervoor bijna ombrachten met dat soort attenties. Ja, zoals ik begrijp uit brieven van vrienden, beschadigen aanhangers van Luther geregeld mijn reputatie in hun colleges en maken ze me uit voor pelagiaan.Ga naar voetnoot32. Ze zouden reden hebben om boos op me te worden, als ik ooit deel had uitgemaakt van hun kamp, als ik ooit deze zaak had gepropageerd. Nu zijn ze zonder reden boos, omdat ik hen altijd aangespoord heb die agiterende schrijftrant in te wisselen voor de gematigdheid van het evangelie. Evenmin sluit ik me aan bij overigens vooraanstaande personen, die zeggen dat de ziekte te erg was om met lichte medicijnen genezen te kunnen worden; dat het lichaam met een krachtig middel ontregeld moest worden, zodat daarna snel genezing zou volgen. Als dat waar is, zou ik liever willen dat dit door anderen werd gedaan dan door mij. Als de verdorven zeden van | |
[pagina 305]
| |
de mensen dat verdienen, zal het God niet ontbreken aan een Nebukadnezar,Ga naar voetnoot33. door wie Hij zijn volk kan geselen. Ik kan niet ontdekken dat iets dergelijks in de kringen van de apostelen werd gedaan en evenzo staat mij alles tegen wat met tumult geschiedt. Christus verdreef de lieden die in de tempel aan het verkopen en kopen waren,Ga naar voetnoot34. maar Hij gaf zijn volgelingen nooit de opdracht datzelfde te doen; hij gaf hun de taak om te onderwijzen,Ga naar voetnoot35. niet om te strijden. Kortom, zoals ik altijd de voorkeur geef aan eendracht, zo wil ik ook in dit geval liever vrede die misschien wat onrechtvaardig is dan een gerechtvaardigde oorlog.Ga naar voetnoot36. Hoe graag zou ik willen dat de gemoederen aan beide zijden waren bedaard en het streven erop gericht was eensgezind te zijn in de waarheid van het evangelie, voordat we ons haasten om de godsdienstigheid te propageren! Maar die kwestie moet niet bediscussieerd worden in pamfletten die in handen van het volk komen, maar in verzegelde, geheime adviezen. We moeten op zoek naar de oorsprong van dit gevoelen, dat zich zo onder de mensen kon verspreiden. Misschien zou dit kwaad eerder weggenomen kunnen worden als de bronnen waaruit het opborrelde werden weggenomen. Maar dit hoort uit te gaan van de monarchen. Als ik af heb wat met de volgende beurs zal verschijnen, zal ik iets op touw zetten, niet zozeer als een aanval op Luther, tegen wie voldoende is gefulmineerd - als daar al iets mee te bereiken viel -, maar meer om deze onenigheid in te dammen. Ik weet al wat je gaat zeggen: ‘Aldus trekt men ten strijde.’Ga naar voetnoot37. Ik mocht willen, mijn beste Barbier, dat dit inderdaad op mij van toepassing was! Maar ik ben bang dat ik ook nu bijna nog te vroeg gekomen ben, als je ziet hoe de strijdkrachten van de bondgenoten zich samentrekken en niet van hun plaats wijken. Werkelijk een schitterende beloning intussen voor mijn moeite: van beide kanten te worden gestenigd! Hier bij ons word ik onder een vals voorwendsel gehekeld als aanhanger van Luther, bij de Duitsers heb ik een slechte naam als tegenstander van Luthers partij. Kon ik maar, zelfs ten koste van mijn leven, niet alleen van mijn reputatie, deze stormachtige tijd veranderen in windstilte! Ik zie geen oplossing, tenzij Christus zelf als een deus ex machina een gelukkig einde maakt aan dit ongelukkige toneelstuk. Intussen, terwijl ik haast doof ben geworden voor de term ‘aanhanger van Luther’, begrijp ik nog steeds niet wat het betekent een ‘aanhanger van Luther’ te zijn. Als iedereen een aanhanger van Luther is die zijn boeken | |
[pagina 306]
| |
leest, welnu, ook Latomus leest ze. Als iemand geen aanhanger van Luther is, als hij ze leest om ze te weerleggen of te veroordelen, waarom zal dan in hemelsnaam iemand een aanhanger van Luther zijn, als hij ze leest met de bedoeling eruit te halen wat hem wijzer maakt en vol afschuw te verwerpen wat een dwaling is? Als iemand een aanhanger van Luther is die alles wat hij schrijft en gaat schrijven zonder uitzondering verdedigt en goedkeurt, welnu, zo iemand heb ik tot nu toe niet aangetroffen en ik denk ook niet dat er iemand bestaat met zo'n verward brein. Ikzelf zou waarachtig zelfs Hieronymus of Augstinus niet op die manier toegedaan willen zijn; en amper Paulus zelf, als ik een keer mag overdrijven. Maar hoe kan men van mij een aanhanger van Luther maken als ik zijn boeken niet lees en niets verdedig? Als iedereen rechtzinnig is die kwaad spreekt over Luther, mag men de christenheid gelukwensen. Maar ik ben bang, mijn beste Barbier, dat er nogal wat mensen zijn die met zware berispingen een paar kleinigheden in Luthers geschriften te lijf gaan - bijvoorbeeld ‘al wat een rechtvaardige doet, is zondig’Ga naar voetnoot38. -, terwijl ze zelf niet geloven wat de grondslag is van ons hele geloof, namelijk dat de ziel voortleeft na de dood van het lichaam. Maar desalniettmin kan ik twee redeneringen bedenken die mij ogenschijnlijk tot een aanhanger van Luther zouden kunnen maken. In de eerste plaats, als iemand een aanhanger van Luther is uit wiens boeken hij iets haalde wat tot een dwaling kon leiden (als hij al iets uit mijn boeken haalde), zou ik een aanhanger van Luther genoemd kunnen worden. Maar volgens deze redenering moet zelfs de apostel Paulus een aanhanger van Luther zijn, uit wiens geschriften hij meer haalde dan uit de mijne. Waar anders haalden de ketters uit vroeger tijden de kiem van hun dwalingen vandaan dan uit de gewijde boeken? Toch zal niemand dat de schrijvers van die boeken aanrekenen. Als bovendien iemand een aanhanger van Luther is die op alle mogelijke manieren het beste met hem voor heeft - en iemand heeft zonder twijfel het beste met hem voor als hij hem aanspoort tot verbetering en wenst dat hij in de goede richting wordt gebogen -, dan was ik, uit dit oogpunt bekeken, beslist in het verleden een aanhanger van Luther en ben ik het nu nog, en zijn alle ware christenen, zoveel als er zijn, het volgens mij ook. Wie wil immers niet liever dat zijn broeder wordt terechtgewezen dan verdelgd? Maar laat ik toch stoppen met die onzin. Hoe lang nog blijf je me martelen met verlangen naar jou? Wanneer zul je mij het weerzien gunnen? Ik zou willen dat ik je, met je mijter op, in jouw eigen Paria kon ontmoeten!Ga naar voetnoot39. Ik | |
[pagina 307]
| |
mag sterven als ik niet liever daar tussen onbekende stammen woon dan hier tussen de razernij van onheuse kritiek! Die ziekte, die zich ooit thuis voelde in de schuilplaatsen van de monniken, is nu zelfs doorgedrongen tot de hoven van koningen. Er is geen drinkend gezelschap of er wordt heftig over Luther gediscussieerd. Al gauw wordt de ruzie in de richting van Erasmus gebogen. Mijn hemel! Wat hoor je daar niet allemaal uit de mond van mensen die daar evenveel verstand van hebben als een kameel van een schilderij! En zij schreeuwen het hardst. Ik heb dit allemaal te danken aan mijn Duitse landgenoten. Ik ben Duitsland van harte toegenegen. Het valt niet te beschrijven hoe het dagelijks meer opbloeit met zeer begenadigde talenten, die mij meer toegewijd zijn dan ik verdiende of eiste. Maar ik had graag gezien dat de vriendschap van sommigen mij wat meer geluk had gebracht dan het geval was. Engeland staat bij iedereen slecht bekend als het om trouw gaat. Maar daar vond ik zulke vrienden - zo trouw, zo standvastig, die mij op een zo verstandige manier steun betuigden -, dat ik me geen betere had kunnen wensen. Het ga je goed, mijn beste Pierre, en zorg dat je zo gauw mogelijk hierheen komt, beladen met Spaanse dukaten. Want er is hier een verbazingwekkende gouddorst; ik zie immers die goudklompjes helemaal voor me die je me steeds in Paria belooft, precies als de gouden bergen van de Perzen.Ga naar voetnoot40. Brugge, 13 augustus 1521 |
|