1215 Aan Karl Harst
Anderlecht, 22 juni 1521
Erasmus van Rotterdam groet zijn vriend Karl Harst
Ik heb een dubbele schuld bij jou, mijn beste Karl, omdat je mij wilde bezoeken en omdat je daarvan afzag om mij niet bij mijn studie te storen. Wat betreft je gelukwens dat ik hier buiten de stad verblijf, inderdaad heb ik in maanden niets gedaan wat gunstiger uitgevallen is. Het was mijn einde geweest als ik niet de walm van de steden achter me had gelaten. Ik was al met artsen in de weer: zoveel verschillende als ik raadpleegde, zoveel verschillende middeltjes kreeg ik voorgeschreven. Niets weerhield me ervan ze te gebruiken, behalve dat ik geen tijd had om ziek te zijn, omdat telkens nieuwe bezigheden me ergens anders heen riepen. Overigens dringen ook hier de bedeltirannenGa naar voetnoot1. door: waartoe hebben die lieden geen toegang? Dagelijks hoor ik van nabij smakeloze verhalen.
Waar je mijn aandacht op vestigde met betrekking tot Carinus, heb ik allang in orde gemaakt. Ik heb de brief aan Nesen gestuurd; degene aan wie ik hem had meegegeven, zegt dat hij hem aan onze vriend Capito heeft overhandigd.Ga naar voetnoot2. Zorg jij ervoor dat je op alle mogelijke manieren Conradus Goclenius plundert, die beschikt over een schat aan geleerdheid op ieder gebied, en keer naar je vaderland terug als een bedrijvig en op winst belust handelaar, beladen met de prachtigste koopwaar. Maar scherp eerst je pen, zodat je ooit een keer die kakelaars, die op zo'n domme manier protesteren tegen de hoogste vormen van studie, in hun eigen kleuren kunt afschilderen. Het ga je goed.
Van mijn buitenverblijf te Anderlecht, 22 juni 1521