De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1213 Van Paolo Bombace
| |
[pagina 267]
| |
en mij van gebrek aan doorzettingsvermogen beticht. Intussen schrijden de jaren voort, zoals je weet, en neemt mijn vermogen niet in die mate toe, dat ik helemaal tevreden ben en daarmee het gemis van de literatuur gecompenseerd kan worden. Overigens is men niet zo karig tegenover mij dat ik bang ben weer les te moeten gaan geven. Want ik heb mijn jaarlijks inkomen omhoog gebracht tot vierhonderd dukaten, waaraan geen priesterdiensten verbonden zijn en die ik niet aan de fortuin, maar aan mijn eigen inzet te danken heb. Daar had ik na dat luie leventje tussen de boeken nooit op kunnen hopen of ook maar van kunnen dromen. Als ik van dat geld samen met jou ooit in vrijheid zou kunnen genieten, zou ik Croesus zijn schatten niet benij den en zou ik met recht vrijgesteld worden van deze dwaze en weinig verheven taken. Daarom, zoals Hercules dat deed om Theseus te bevrijden,Ga naar voetnoot2. zo moet ook jij, om Bombace van zijn boeien te verlossen, je niet zoals die held naar de onderwereld begeven, maar naar het volle licht hier, dat voor anderen onbegrensder en helderder is; dat bid en smeek ik je - mits je in mij iemand ziet die je niet zal teleurstellen als studiemakker, of althans als bewonderaar van wat jij doet. Je moet weten dat hier verschillende belangrijke figuren aanwezig zijn, die je reputatie geweldig bevorderen en je tegen wie dan ook verdedigen. Leo x is je zeer genegen; zodra men hem een brief van jou aan een willekeurige persoon laat zien, leest hij hem gretig en zegt hij er iets aardigs over. Enkele dagen nadat hij jouw laatste brief aan mij had gelezen, die hem via mijn meester, de eerwaarde kardinaal,Ga naar voetnoot3. had bereikt, vroeg hij er opnieuw om en liet hij hem aan Sadoleto en andere geleerden lezen. Daarin leek je deze ene fout gemaakt te hebben, naar mijn oordeel tenminste, dat je te veel over XGa naar voetnoot4. schreef; want je reputatie heeft reeds een punt bereikt dat je lak mag hebben aan wat voor opmerkingen dan ook over jou die meer jaloezie dan oordeel verraden; vooral omdat paus Leo zo'n hoge dunk van jou heeft, dat hij, naar ik hoor, een of andere SpanjaardGa naar voetnoot5. die zo brutaal is jouw boeken aan te vallen, heeft aangeraden voortaan niets meer te publiceren wat een aanval op jouw reputatie inhoudt, en als hij zo graag de waarheid wil verdedigen, dat zo beheerst te doen dat hij haat of jaloezie geen ruimte geeft. Zo goedgunstig is hij nu al jegens jou, terwijl jij je in stilzwijgen hult als | |
[pagina 268]
| |
het gaat om die zo rechtvaardige en vrome zaak van hem: denk je eens in hoe het zal zijn als je de wapens opneemt en geducht, zoals jij dat kunt, strijd levert ten gunste van hem of liever van de waarheid zelf - want haar proberen die aanhangers van Luther op allerlei goddeloze manieren te verscheuren en grondig te vernielen, door een revolutie na te streven en reeds verworpen en uitgeroeide ketterijen op ondoordachte wijze weer tot leven te wekken. Dit was wat de meeste mensen van jou verwachtten; ze zeiden dat die monsters als door een beslissing van het lot alleen voor jou bestemd waren, zodat je belangrijk en onsterfelijk zou worden. Ik zou je aansporen tegen hen ten strijde te trekken, als ik het idee had dat ik, vooral bij deze zaak waarvan je goed op de hoogte bent, iets wist wat jou ontgaat. Eén ding staat in elk geval voor mij vast: dat al de overige inspanning die je je tot nu toe al schrijvend tijdens doorwaakte nachten hebt getroost, volstrekt vruchteloos is geweest, vergeleken bij het effect van alleen deze inspanning. Ik weet wel wat je vooral hiervan weerhoudt: ik bedoel niet het misnoegen van veel mensen,Ga naar voetnoot6. dat je onvermijdelijk en niet zonder risico over je heen haalt, maar het grenzeloos drieste optreden van een aantal dwaze lieden. Zij spannen als het ware opzettelijk met de tegenpartij samen; terwijl ze immers hun best doen om een op zich goede zaak te steunen, brengen ze die juist veel schade toe en weerhouden ze de meest respectabele mensen ervan haar te verdedigen, want die letten er zelf zorgvuldig op dat ze zich niet evenals zij als dwazen lijken te gedragen. Ikzelf zou hun dwaas getier niet zo zwaar laten wegen, dat ik vergeten leek te zijn wat mijn eigen taak was. Je schrijft dat we erbij gebaat waren als deze kwestie door anderen en op andere manieren werd behandeld; heel wat mensen zijn het nu met je eens en ikzelf ben altijd die mening toegedaan geweest. Maar laten we het hier niet opnieuw over hebben, in plaats van naar een oplossing te zoeken. Wanneer ik hoor dat je in Bazel bent gearriveerd, zal ik proberen het met mijn werkzaamheden zo te plooien dat ik daartussendoor je vaker met een brief kom groeten en zelfs storen. Tot nu toe, terwijl je in Leuven was, kon ik me er nauwelijks toe zetten je iets te schrijven, als ik eraan dacht hoe groot de afstand was. Nu ga ik ervoor zorgen dat je nooit te klagen hebt over mijn beuzelingen, die ik, hoe druk ik het ook heb, zal aandragen tot verzadiging toe. Ik heb eindelijk in de bibliotheek van het Vaticaan de eerste brief van Johannes gevonden, geschreven in heel oude letters.Ga naar voetnoot7. De verzen uit hoofdstuk 4 luiden: | |
[pagina 269]
| |
Ἀγαπητοί, μὴ παντὶ πνεύματι πιστεύετε, ἀλλὰ δοκιμάζετε τὰ πνεύματα, εἰ εἐκ του̑ Θεου̑ εἐστιν, ὅτι πολλοὶ ψευδοπροϕη̑ται ἐξεληλύθασιν εἰς τὸν κόσμον. Έν τούτῳ γινώσκετε τὸ Πνευ̑μα του̑ Θεου̑. Πα̑ν πνευ̑μα ὃ ὁμολογει̑ Ίησου̑ν Χριστὸν ἐνσαρκὶ ἐληλυθέναι, ἐκ του̑ Θεου̑ ε᾽στι. Καὶ πα̑ν πνευ̑μα ὃ μὴ ὁμολογει̑ τὸν Ἰησου̑ν, ε᾽κ του̑ Θεου̑ οὐκ ἔστιν. Καὶ του̑τό ἐστι τὸ του̑ ἀντιχρίστου. Ἀκηκόατε ὅτι ἔρχεται, enzovoort.Ga naar voetnoot8.
Eveneens uit hoofdstuk 5:
Ὅτι τρει̑ς εἰσιν οἱ μαρτυρου̑ντες, τὸ Πνευ̑μα καὶ τὸ ὕδωρ καὶ τὸ αἱ̑μα, καὶ οἱ τρει̑ς εἰς τὸ ἕν εἰσιν. εἰ τὴν μαρτυρίαν τω̑ν ἀνθρώπων λαμβάνομεν, ἡ μαρτυρία του̑ Θεου̑ μείζων ἐστίν. Ὃτι αὕτη ἐστίν ἡ μαρτυρία του̑ Θεου̑, ὅτι μεμαρτύρηκε περὶ του̑ υἱου̑ αὐτου̑. Ὁ πιστεύων εἰς τὸν υἱὸν του̑ Θεου̑ ἔχει τὴν μαρτυρίαν ἐν αὐτῳ̑· ὁ μὴ πιστεύων τῳ̑ Θεῳ̑ ψεύστην πεποίηκεν αὐτόν, ὅτι οὐ πεπίστευκεν εἰς τὴν μαρτυρίαν ἣν μεμαρτύρηκεν ὁ Θεὸς περὶ του̑ υἱου̑ αὐτου̑. Καὶ αὕτη ἐστὶν ἡ μαρτυρία, ὅτι ζωὴν αἰώνιον, enzovoort.Ga naar voetnoot9.
Waarin dit verschilt van de gedrukte boeken, is iets wat je niet van mij hoeft te horen. Als er iets is waarover je mijn mening wilt weten, niet zozeer hierover als wel over tal van andere dingen waarover de geleerden twisten, zal ik tegenover jou niet huichelen of mijn mond houden, maar vrijmoedig spreken zoals je van me gewend bent. Het ga je goed. Beveel me aan bij de schare geleerden. Uit de Stad, 18 juni 1521 |
|