De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |
wensen, dat Uwe Hoogheid in een brief, mij in alle vriendelijkheid geschreven, getuigde van uw genegenheid jegens mij, en een als het ware levensecht beeld gaf van die bijzondere goedheid van uw natuur en uw streven naar ware vroomheid, waarvan ik al had gehoord omdat velen er in lovende bewoordingen over spreken. Uw suffragaanbisschopGa naar voetnoot1. zou ik het makkelijk kunnen vergeven dat hij op aandrang van anderen ten overstaan van het volk zulke lelijke dingen over mij heeft gezegd, als het om een onbeduidende belediging ging of als hij gezien zijn rol in de maatschappij aanspraak maakte op toegeeflijkheid. Maar wat is er erger dan in een openbare, ja, in een gewijde dienst met openlijke verwijten en zelfs leugens de reputatie aan te vallen van iemand die dat niet verdient, ja zich zelfs verdienstelijk maakt, en hem ketterij aanwrijft - de verschrikkelijkste beschuldiging die er in de ogen van christenen bestaat? En degene die dit doet is een monnik, een man op leeftijd, theoloog en bisschop, tenslotte plaatsvervanger van u, dat wil zeggen van een alom geprezen prelaat. Welke grappenmaker zou zonder blikken of blozen een brutaler antwoord durven geven dan deze man deed, toen men hem vroeg aan welke ketterse uitspraken in mijn boeken hij zich geërgerd had. Hij zei: ‘Ik heb geen boeken van Erasmus gelezen. Ik was van plan de Parafrasen te lezen, maar het Latijn leek zo diepzinnig dat de vrees bestaat dat hij wel eens in een of andere ketterij zou kunnen vervallen.’ Zo verontschuldigde zich die geweldige theoloog tegenover een verstandig iemand die niet zo maar geleerd is.Ga naar voetnoot2. U, bekleed met gezag, gaf de man per brief een terechtwijzing, dat hij voortaan niet zo driest te keer mocht gaan tegen hen die zich verdienstelijk maken voor de gewijde studie; daarmee vervulde u de plicht van een goed prelaat. Maar deze aanpak was meer in het belang van anderen dan van mij. Als die schorpioenGa naar voetnoot3. toch het gif dat hij heeft ingespoten in de harten van zijn onontwikkelde toehoorders weer naar zich toe kon halen! Uit brieven van vrienden weet ik dat een monnik ten overstaan van de allerchristelijkste koning van Frankrijk in een preek nog grotere onzin verkondigd heeft. Hij zei dat de komst van de antichrist nabij was, omdat er vier voorlopers zijn, een of andere minderbroeder in Italië, Luther in Duitsland, Jacques Lefèvre in Frankrijk en Erasmus in Brabant. Wie dat durft, houdt zo iemand niet de belangrijkste vorsten voor achterlijke lieden, die niets begrijpen en alles geloven, of voor schurken, die genoegen scheppen in giftige leugens? Of veracht zo iemand hen niet eenvoudigweg? Maar omdat zulke dingen bijna aan de orde van de dag zijn, had ik er al- | |
[pagina 266]
| |
lang een dikke huid voor moeten hebben; vooral omdat ik merk dat zij met enorm veel opschudding niets anders bereiken dan dat ze hun eigen botheid etaleren, gecombineerd met eenzelfde portie onwetendheid en kwaadwilligheid. Ik voor mij weet niet of ik van enig nut ben geweest voor de gewijde studie, maar ik heb het in elk geval uit alle macht geprobeerd, zodat ik, als ik blijkbaar geen roem verdien, in elk geval niet de indruk kan wekken deze beschimpingen te verdienen. Op dit moment zie ik geen kans aan de slag te gaan met het onderwerp dat u mij in uw vroomheid aan de hand doet, ook al spreekt het me zeer aan, omdat ik volop bezig ben met het voorbereiden van de derde uitgave van het Nieuwe Testament en het herzien van de werken van de heilige Augustinus.Ga naar voetnoot4. Maar ik zal er later over nadenken, als er weer tijd is. Intussen verbaas ik me erover dat Uwe Hoogheid dat probeert uit mijn poelen te halen, terwijl u thuis een bron hebt die overloopt van het allerbeste, Josse Clichtove. U biedt mij iedere vorm van genegenheid en dienstvaardigheid aan. Op dit moment vraag ik niets van u behalve dat u de hogere literatuur en gewijde studie blijft steunen, en Erasmus onder de uwen rekent. Dan zult u een toegenegen beschermeling hebben die u weinig tot last is. Het ga u goed. Van mijn buitenverblijf te Anderlecht, 17 juni 1521 |
|