De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1211 Aan Justus Jonas
| |
[pagina 245]
| |
De eerste is Jean Vitrier, een franciscaan (want op jonge leeftijd was hij bij dit type leven beland); naar mijn oordeel doet hij in geen enkel opzicht onder voor Colet, behalve dat hij wegens de gebondenheid die zijn levensstaat meebracht een minder grote groep van nut kon zijn. Hij was ongeveer vierenveertig jaar oud toen ik hem leerde kennen; hij vatte meteen genegenheid op voor mij, die een heel ander iemand ben dan hij. Hij stond in hoog aanzien bij de meest respectabele mensen en genoot de achting van veel vooraanstaande personen. Hij was rijzig van gestalte en goedgebouwd, met een gelukkige aanleg en zo verheven van geest, dat er niets beschaafders bestond dan hij. Hij was als kind vertrouwd geraakt met de scotistische scherpzinnigheden, die hij niet volstrekt afwees, omdat soms iets slims werd gezegd, zij het in onzuivere taal, maar waar hij ook weer niet veel waarde aan hechtte. Toen hij echter eenmaal de kans had gehad van Ambrosius, Cyprianus en Hieronymus te proeven, vond hij in vergelijking met deze schrijvers die andere dingen buitengewoon weerzinwekkend. Van niemand bewonderde hij de aanleg voor de gewijde literatuur meer dan van Origenes, en toen ik zo nodig moest opmerken dat het me verbaasde dat hij genoegen schepte in de werken van een ketter, antwoordde hij kordaat: ‘Het kan niet anders, of in dat hart woonde de Heilige Geest, als het zoveel geleerde en met zoveel vuur geschreven boeken voortbracht.’ Trouwens, die levensstaat, waar hij door jeugdige onwetendheid in verzeild was geraakt of naartoe was gelokt, keurde hij geenszins goed. Herhaaldelijk benadrukte hij in mijn aanwezigheid dat het eerder een leven van een zot dan van een godsdienstig mens is als je op het teken van de bel slaapt, opstaat, weer gaat slapen, praat, je mond houdt, komt, gaat, voedsel tot je neemt, stopt met eten, kortom bij alles wat je doet eerder het voorschrift van mensen dan de regel van Christus volgt. Niets was volgens hem onredelijker dan gelijkheid bij mensen die zo ongelijk zijn, vooral omdat er vaak goddelijke talenten, geboren voor hogere dingen, verloren gaan onder de druk van ceremoniën en door mensen bedachte regeltjes of zelfs jaloezie. Toch heeft hij nooit iemand aangeraden van levensstaat te veranderen, en ook zelf is hij nooit zoiets van plan geweest, bereid als hij was liever alles te verdragen dan enige sterveling ook maar de minste aanstoot te geven: ook op dit punt was hij het evenbeeld van zijn geliefde Paulus, die hem tot voorbeeld strekte.Ga naar voetnoot2. Er was niets zo onredelijk dat hij het niet in zijn streven om de vrede te bewaren met de grootste opgewektheid doorstond. De Heilige Schrift, vooral de brieven van Paulus, kende hij zo goed, dat niemand zijn eigen nagels en vingers beter kendeGa naar voetnoot3. dan hij de woorden van | |
[pagina 246]
| |
zijn geliefde Paulus. Als je het begin van een willekeurige passage had gegeven, zou hij meteen met de hele brief verder zijn gegaan, zonder een enkele fout. Ambrosius kende hij grotendeels uit zijn hoofd. Het is bijna niet te geloven hoeveel er ook van de andere kerkvaders in zijn geheugen lag opgeslagen. Dit was deels het resultaat van een aangeboren goed geheugen, deels van voortdurende oefening. Toen ik hem tijdens een vertrouwelijk gesprek vroeg hoe hij zich voorbereidde als hij ging preken, antwoordde hij dat hij de gewoonte had Paulus ter hand te nemen en hem zo lang te blijven lezen tot hij een gloed van binnen voelde. Op die plaats stopte hij en begon hij vurige gebeden tot God te richten, totdat men hem vertelde dat het tijd was om te beginnen. Hij gebruikte bij zijn preken meestal geen indelingen - wat de meesten wel doen, alsof het verplicht is, waardoor het vaak gebeurt dat het aangebrachte onderscheid volkomen nietszeggend is. Trouwens, al die aandacht voor het onderverdelen van begrippen maakt een verhandeling dor, en omdat het wijst op een bepaalde methode, doet het af aan de geloofwaardigheid van de spreker.Ga naar voetnoot4. Hij verbond echter in de ononderbroken stroom die zijn preek was, het Epistel met de lezing uit de evangeliën, zodat de toehoorder rijker aan kennis en met een vuriger verlangen naar een vroom leven naar huis ging. Hij maakte geen dwaze gebaren, hij zorgde niet al tierend voor ophef, maar hij was zich ten volle bewust van de woorden die hij uitsprak, zodat je merkte dat ze voortkwamen uit een vurige en oprechte en tegelijk bedachtzame geest. Nergens bleef hij tot vervelens toe bij stilstaan, evenmin praalde hij met bonte opsommigen van namen; want op die manier stellen ze nu eens uit Scotus, Thomas en Durandus, dan weer uit boeken over de beide rechten, dan weer uit de filosofen, dan weer uit de dichters nietszeggende mozaieken samen om bij het volk de indruk te wekken dat ze alles weten. Alles wat hij zei was vervuld van de Heilige Schrift en iets anders kon ook niet over zijn lippen komen. Hij hield van wat hij zei. Hij werd gedreven door een vurige begeerte, die werkelijk ongelofelijk was, om mensen over te halen tot de ware filosofie van Christus. Hij streefde met zijn inspanningen op dit gebied naar de eer van het martelaarschap. Daarom kreeg hij, zoals ik van mensen uit zijn directe omgeving heb gehoord, ooit toestemming van zijn meerderen om naar streken te gaan waar Christus onbekend is of niet trouw gediend wordt, omdat hij meende dat hij gelukkig zou zijn als hij door iets dergelijks op zich te nemen de erepalm van het martelaarschap had verdiend. Maar halverwege werd hij teruggeroepen, toen hij een stem als uit de hemel hoorde, die zei: ‘Keer om, Jean, bij je landgenoten | |
[pagina 247]
| |
zal het martelaarschap je niet ontgaan.’ Hij gaf gehoor aan de godsspraak en merkte dat het waar was wat de stem had voorspeld. Er was daar een nonnenkloosterGa naar voetnoot5. waar de algehele discipline van het godsdienstige leven zo in verval was geraakt, dat het eerder een bordeel dan een klooster was. Toch waren er enkelen onder hen die op het goede pad gebracht konden en wilden worden. Terwijl hij hen met veelvuldige preken en aansporingen terugriep naar Christus, hadden acht uit hun midden die niet te redden waren een complot gesmeed; nadat ze hem hadden opgewacht sleurden ze hem mee naar een afgelegen plek en daar snoerden ze zijn keel dicht met stroken stof. Ze gingen door totdat toevallige voorbijgangers een eind maakten aan deze goddeloze misdaad. Hij was al bewusteloos en is maar net van de verstikkingsdood gered. Toch heeft hij op geen enkel moment hierover geklaagd, zelfs niet tegenover hen die hij als zijn vertrouwelingen beschouwde; evenmin liet hij ook maar iets na van de dingen waarmee hij voor hun zielenheil placht te zorgen, ja, zelfs de blik waarmee hij hen aankeek leek nooit minder vriendelijk dan gewoonlijk. Hij wist wie er achter deze samenzwering zat. Het was een theoloog, een jakobijn, suffragaanbisschop van de bisschop van Terwaan;Ga naar voetnoot6. de man leefde openlijk in goddeloosheid. Zelfs hem heeft hij nooit met een enkel woord lastig gevallen, ook al was hij van geen enkel type mensen afkeriger dan van hen die zich uitgeven voor leraren en wegwijzers op het gebied van de vroomheid, maar door hun goddeloze gedrag en lering de mensen vervreemden van Christus. Soms preekte hij zeven keer op een dag; het ontbrak hem nooit aan stof voor een erudiete preek, als hij het maar over Christus kon hebben. Zijn hele leven was trouwens niets anders dan een gewijde preek. Hij was opgewekt en allerminst stug bij de maaltijd, maar zo dat hij nooit enige indruk van lichtzinnigheid of onverstand en veel minder nog van bandeloosheid of onmatigheid wekte. Hij droeg geleerde onderwerpen van gesprek aan, meestal godsdienstig van aard, ter bevordering van de vroomheid. Zo waren gesprekken met hem, als iemand naar hem toeging, of als hij iemand bezocht. Als hij ergens een reis naartoe maakte, had hij invloedrijke vrienden, die hem een enkele keer een muildier of paard verschaften,Ga naar voetnoot7. om makkelijker met elkaar te kunnen praten. Dan vertelde de voortreffelijke man met blij enthousiasme dingen waarvan de waarde niet in edelstenen uit te drukken is. Hij zond niemand bedroefd heen, integendeel, hij zond niemand heen die niet een beter mens was geworden en meer geneigd de vroomheid lief te hebben. | |
[pagina 248]
| |
Er was niets waarbij je zou kunnen denken dat hij ook maar enigszins zijn eigen belangen diende. Hij was geen slaaf van gulzigheid, van eerzucht, van hebzucht, van wellust, van haat, van jaloezie, of van enige kwade begeerte. Voor alles wat hem ten deel viel, dankte hij God. Hij kende geen andere vreugde dan wanneer hij sommigen had doen ontvlammen in geestdrift voor de evangelische vroomheid. Zijn moeite was niet vergeefs; hij had verschillende mensen, zowel mannen als vrouwen, voor Christus weten te winnen. Hoezeer deze mensen verschilden van het gros van de christenen, bleek bij hun sterven. Het zou je namelijk zijn opgevallen dat zijn leerlingen met een uiterst opgewekt gemoed stierven en vlak voor hun dood werkelijk een zwanenzang zongen, door gedachten te uiten die getuigden van een gemoed dat bezield was door de goddelijke geest. Anderen daarentegen bliezen hun laatste adem uit nadat de ceremoniën waren volbracht en de vaste formules waren gebruikt, al dan niet vertrouwend op God. Getuige hiervan is de uitnemende arts van die stad, Ghisbert,Ga naar voetnoot8. trouw vereerder van de ware vroomheid, die aanwezig was bij het sterven van een groot aantal mensen van beide richtingen. Hij had ook enkele medebroeders meegetrokken, maar niet heel veel, zoals ook Christus onder zijn eigen mensen niet vele krachten heeft kunnen doen.Ga naar voetnoot9. Want zij hebben graag lieden die met hun onderricht veel proviand voor hun keuken vergaren, liever dan mensen die veel zielen voor Christus winnen. Die zuivere geest en werkelijk aan Christus gewijde tempelGa naar voetnoot10. was afkerig van alle soorten ondeugden en in het bijzonder van wellust, zozeer dat hij bij een zweem van zoiets al ten zeerste ontstemd was en al zeker geen onzedige taal kon verdragen. Nooit ging hij op een weerzinwekkende manier tekeer tegen de ondeugden van het volk, evenmin bracht hij iets naar voren wat hij tijdens de biecht had gehoord, maar hij schetste een beeld van deugdzaamheid, zodat ieder zich in stilte bewust werd van zijn eigen gedrag. Bij het geven van adviezen toonde hij wonderbaarlijke wijsheid, onbaatzuchtigheid, bereidwilligheid. Hij nam niet graag de biecht af, maar ook op dat punt deed hij wat de naastenliefde van hem vroeg; hij liet openlijk zijn afkeer van overnauwkeurige en telkens herhaalde bekentenissen blijken. Hij hechtte zeer weinig waarde aan bijgeloof en ceremoniën; hij gebruikte willekeurig voedsel, met matigheid en onder dankzegging. Zijn kleding verschilde niet van die van de anderen. Hij had de gewoonte af en toe om gezondheidsredenen op reis te gaan, als hij had gemerkt dat zijn lichaam druk ondervond van een van de sappen. Op een dag dan, toen hij samen met de | |
[pagina 249]
| |
medebroeder die hem vergezeldeGa naar voetnoot11. bezig was met zijn portie metten, voelde hij zich, misschien door het vasten van de dag ervoor, misselijk worden. Hij ging het dichtstbijzijnde huis binnen en nam wat te eten, waarna hij terugliep en verder ging met bidden. Toen zijn medebroeder vervolgens meende dat alles vanaf het begin herhaald moest worden, omdat hij voedsel tot zich had genomen voordat de priemen uitgesproken waren, zei hij kordaat dat er geen sprake van enige schuld was, integendeel, God zou er zelfs bij winnen: ‘Eerst waren we onverschillig en traag aan het bidden; nu gaan we met opgewekt gemoed voor Hem de hymnen uitspreken. Hij heeft behagen in offeranden die door een blijmoedige gever worden geschonken.’Ga naar voetnoot12. Ikzelf verbleef toenGa naar voetnoot13. bij Antoon van Bergen, de abt van Sint-Bertinus. Men at daar niet voor het middaguur en mijn maag verdroeg het langdurige vasten niet (het was de tijd van de veertigdaagse vasten), vooral omdat ik geheel opging in de studie. Daarom placht ik voordat er gegeten werd een beetje lauwe pap te nemen om mijn maag te sterken, zodat die het tot etenstijd zou uithouden. Toen ik hem hierover om raad vroeg, omdat ik wilde weten of dit wel mocht, antwoordde hij, terwijl hij erop lette dat de leek die toen zijn metgezel was, er geen aanstoot aan kon nemen: ‘Integendeel, je zou zondigen als je het niet deed en om een beetje eten je studie van de gewijde literatuur zou opgeven en dat fragiele lichaam van je schade toebrengen.’ Toen paus Alexander van één jubeljaar er twee had gemaakt,Ga naar voetnoot14. zodat de winst overvloediger zou zijn, en de bisschop van DoornikGa naar voetnoot15. voor eigen risico met contant geld diens dispensatie had gekocht,Ga naar voetnoot16. legden de gemachtigden zich er vol ijver op toe dat de bisschop zijn kapitaal niet kwijt zou raken, ja, dat er een niet te versmaden winst bovenop zou komen. Hierbij kregen vooral degenen die om hun preken bij het volk geliefd waren, een rol toegeschoven. Onze vriend, die doorhad dat geld in schatkisten verdween waarmee vroeger de armen werden geholpen, verwierp niet wat de paus aanbood, maar vond het ook niet goed. Wat hij evenwel afkeurde, was dat de behoeftigen het zonder de gebruikelijke steun moesten stellen, en hij veroordeelde de dwaze lichtgelovigheid van mensen die dachten dat ze door een munt in een geldkist te doen vrij van zonden waren. | |
[pagina 250]
| |
Uiteindelijk boden de gemachtigden honderd florijnen voor de bouw van de kerk (want er was toen een kerk in aanbouw bij zijn klooster), op voorwaarde dat hij, als hij de pauselijke aflaten niet wilde aanbevelen, in elk geval geen dingen meer zou zeggen die nadelig werkten. Daarop antwoordde hij, gedreven als het ware door heilige bezieling: ‘Ga weg hiervandaan, bedrijvers van simonie, en neem jullie geld mee. Houden jullie me soms voor iemand die om geld de waarheid van het evangelie zal achterhouden? Als die waarheid jullie winst in de weg staat, welnu, ik hoor meer om zielen te geven dan om jullie winst.’ De mannen zwichtten toen met een knagend geweten voor de kracht van een hart dat vol van het evangelie is, maar toch werd onverwachts bij het eerste ochtendlicht zijn excommunicatie aangeplakt, die echter door een inwoner van de stad werd weggehaald voordat veel mensen er kennis van konden nemen. Zonder zich door deze dreigementen enige schrik te laten aanjagen onderrichtte hij het volk en droeg hij de mis op. Hij liet geen enkele angst merken voor een banvloek die als wapen werd gebruikt wegens de verkondiging van Christus. Kort daarop werd hij bij de bisschop van Terwaan ontboden. Hij gaf gehoor aan de oproep van zijn bisschop; hij nam één metgezel mee, volstrekt onbekommerd als hij was om zijn eigen persoon. Maar inwoners van de stad hadden buiten zijn medeweten langs de weg wachtposten te paard opgesteld, om te voorkomen dat hij vanuit een hinderlaag overvallen en in een of ander donker hol geworpen zou worden. Die vervloekte honger naar goudGa naar voetnoot17. is immers tot alles in staat! De bisschop confronteerde hem met enkele punten die ze uit zijn preken hadden verzameld. Hij reageerde op fiere toon en stelde de bisschop tevreden. Enige tijd later werd hij weer ontboden; hij werd met nog meer punten geconfronteerd. Toen hij ook daarop had gereageerd, vroeg hij waarom de aanklagers niet aanwezig waren om hem ook persoonlijk voor eigen risico aan te klagen. Hij zei dat hij tweemaal was gekomen uit respect voor hem, omdat hij de bisschop was, maar dat hij geen derde keer zou komen, als hij op dezelfde manier werd ontboden: hij had thuis wel iets beters te doen. Zo werd hij dankzij zijn vernuftige inval met rust gelaten, ofwel omdat een directe aanleiding ontbrak om hem schade toe te brengen, ofwel omdat ze bang waren voor onrust onder de mensen: hij had om zijn goedheid de steun verworven van de meest respectabelen onder het volk, ook al was hij volstrekt niet daarop uit. Je zult je al een tijd afvragen hoe het met deze man is afgelopen. Hij was niet alleen bij de gemachtigden weinig geliefd, maar ook bij een aantal van zijn medebroeders. Niet omdat ze zijn levenswandel afkeurden, maar omdat deze deugdzamer was dan zij dienstig voor henzelf vonden. Hij haakte | |
[pagina 251]
| |
naar het winnen van zielen, maar als het ging om de uitrusting van de keuken of de bouw van muren, om het lokken van jongelui met veel geld, legde hij minder ijver aan de dag dan ze wilden - ook al besteedde de voortreffelijke man ook daar aandacht aan, mits het ertoe diende te voorzien in noodzakelijke levensbehoeften, maar hij besteedde daar niet zoals de meesten onevenredig veel zorg aan. Ja, hij had zelfs een grote vis van zich vervreemd. De bedoelde persoonGa naar voetnoot18. was een hoveling en zijn gedrag was geheel dat van een hoveling: buitenshuis ging hij van bed naar bed en bezoedelde hij alom andermans huwelijk, terwijl hij zijn vrouw feitelijk in de steek liet. Zij was afkomstig uit een roemrijke familie en moeder van enkele kinderen. Op een zeker moment gebeurde het dat ook zij werd verleid. Meteen zette hij de arme vrouw bij haar eerste misstap aan de kant, terwijl hij zichzelf zoveel misstappen had vergeven. Zij raakte uiteindelijk nog meer aan lager wal en kwam in de grootste ellende terecht; naast alle schande leed ze ook nog aan wat ze de Franse pokken noemen. Alle pogingen van Vitrier om de vrouw met haar man te verzoenen waren vergeefs; respect voor verwanten, of liefde voor hun beider kinderen, of zijn eigen geweten - daar hijzelf, door zo vaak overspel te plegen en haar te verwaarlozen, de gelegenheid had gecreeerd -, konden zijn verharde gemoed niet vermurwen. Daarom gaf hij de man op als iemand die niet te helpen was. Kort daarop stuurde de man volgens de traditie een ham of schouder van een varken. Maar Jean (want hij was toen gardiaan) droeg de portier op niets in ontvangst te nemen zonder hem geroepen te hebben. Toen het geschenk er was, werd hij er inderdaad bij geroepen. Hij zei toen tegen de dienaren die het uit naam van hun meester kwamen afleveren: ‘Neem jullie vracht maar weer mee naar de plaats waar die vandaan kwam. Wij nemen geen geschenken van de duivel aan.’ Zo kon het gebeuren dat hij, al wisten ze heel goed dat zijn leven en leer een uitstekende broedplaats van evangelische vroomheid waren, toch, aangezien hij niet in dezelfde mate bijdroeg aan de ontwikkeling van de keuken, de opdracht kreeg zijn functie als gardiaan neer te leggen, wat hij liever deed dan wat dan ook.Ga naar voetnoot19. Als zijn opvolger werd iemand van buitenaf gekozen die ik ken, laat ik maar niet zeggen wat voor iemand en hoezeer hij van de ander verschilde - kort gezegd leek hij mij iemand aan wie geen verstandig mens zijn groentetuin zou willen toevertrouwen; óf hij is naar voren geschoven door degenen die van hem af wilden, óf hij leek voor het doel geschikter. Toen vervolgens uit het contact met hem een of twee mensen voortkwamen die, gegrepen door eenzelfde enthousiasme, liever wilden ijveren voor de christe- | |
[pagina 252]
| |
lijke vroomheid dan de etensvoorraad te vergroten, stuurden ze hem weg naar een nonnenklooster in Kortrijk. Daar is hij zoveel mogelijk zichzelf gebleven en heeft hij onderwezen, getroost, aangespoord, waarna hij een gelukkige dood is gestorven. Hij liet enkele boekjes na die hij had geoogst uit de gewijde schrijvers, in het Frans;Ga naar voetnoot20. ik twijfel er niet aan of ze zijn zoals hij leefde en sprak. En toch hoor ik dat ze nu worden veroordeeld door sommigen, die menen dat het vreselijk gevaarlijk is als het volk iets anders leest dan de dwaze verhalen van de historiën of wat monniken fantaseren. In veler harten is nog steeds een vonkje van zijn leer aanwezig; als je hen vergelijkt met anderen, zou je zeggen dat die laatsten geen christenen, maar joden zijn.Ga naar voetnoot21. Zo werd deze uitnemende man door de zijnen met minachting bejegend, maar als de apostel Paulus hem toevallig als ambtgenoot had gehad, zou hij zonder twijfel aan hem de voorkeur hebben gegeven boven zijn Barnabas of Timotheus. Je kent nu onze vriend Vitrier, iemand werkelijk als een edelsteen,Ga naar voetnoot22. onbekend onder de mensen, gevierd en beroemd in het koninkrijk van Christus. Nu komt Colet, die veel op hem leek. Ik had de een verteld wat voor iemand de ander was en beiden brandden van verlangen om de ander te ontmoeten; daarom stak Vitrier over naar Engeland. Later vertelde Colet mij dat een minderbroeder bij hem op bezoek was geweest, wiens wijze en vrome conversatie hem uitermate veel genoegen had gedaan, maar dat iemand anders van dezelfde orde erbij was gehaald, een stoïsch type, die zich leek te ergeren aan hun christelijke conversatie en hen onderbrak. Misschien verdient Colet om deze reden nog wel meer lof, dat noch de toegevendheid van de fortuin, noch de druk van de aangeboren status, die hem in een heel andere richting trok, hem kon afhouden van zijn streven naar een evangelische levenswijze. Hij was immers de zoon van aanzienlijke en welgestelde ouders,Ga naar voetnoot23. en ook nog in Londen; want zijn vader bekleedde tweemaal in zijn stad het hoogste stedelijke ambt, dat zij ‘mayoralty’ noemen. Zijn moeder, die nog leeft, een bijzonder rechtschapen vrouw, schonk haar man elf zonen en evenveel dochters. Colet was van hen de oudste en zou daarom volgens de Engelse wetgeving de enige erfgenaam zijn, ook al leefden de anderen nog; maar hij was van hen de enige die nog leefde toen ik hem leerde kennen. Bij deze voordelen die de fortuin hem schonk, kwam nog dat hij goedgebouwd en rijzig van gestalte was. | |
[pagina 253]
| |
Op jonge leeftijd maakte hij in zijn eigen land zorgvuldig studie van al wat er was op het gebied van scholastische filosofie en verwierf de titel die kennis van de zeven vrije kunsten aangeeft. Daarvan was er geen een waarin hij zich niet vol ijver en met succes had bekwaamd; want hij had ook de werken van Cicero verslonden en de werken van Plato en Plotinus met de grootste aandacht uitgeplozen, en geen enkel onderdeel van de wiskunde liet hij onaangeroerd. Daarna ging hij, als een koopman die uit is op goede handelswaar, naar Frankrijk en vervolgens naar Italië. Daar wijdde hij zich volledig aan de bestudering van de gewijde schrijvers; maar na eerst met grote belangstelling een rondreis langs alle soorten geschriften te hebben gemaakt, schepte hij vooral genoegen in de vroege schrijvers: Dionysius, Origenes, Cyprianus, Ambrosius, Hieronymus. En over geen van de oude schrijvers oordeelde hij harder dan over Augustinus.Ga naar voetnoot24. Toch las hij ook Scotus en Thomas en anderen van hetzelfde slag, als een passage dat een keer vereiste. In de literatuur over beide rechten was hij goed thuis. Ten slotte was er geen boek over de voorouderlijke geschiedenis of instellingen dat hij niet had gelezen. Het Engelse volk heeft schrijvers voortgebracht die in hun land hetzelfde hebben gedaan als Dante en Petrarca in Italië. Door hun werken te bestuderen heeft hij zijn taal gepolijst en daarmee bereidde hij zich toen al voor op de verkondiging van het evangelie. Na zijn terugkeer uit Italië verliet hij het ouderlijk huis om in Oxford te gaan wonen. Daar gaf hij kosteloze openbare colleges over alle brieven van Paulus. Hier leerde ik hem kennen, want een of andere godheid had mij toen eveneens daarheen gedreven. Hij was toen ongeveer dertig, twee of drie maanden jonger dan ik. Hij had geen enkele graad in de theologie verworven en daar ook niet naar gestreefd. Toch was er daar geen enkele doctor in de theologie of het recht, geen enkele abt of in het algemeen iemand die een ambt bekleedde, of hij bevond zich onder de toehoorders, zelfs met meegenomen boeken, of de eer nu toekomt aan het gezag van Colet, of aan de interesse van de toehoorders, die zich niet schaamden op hoge leeftijd iets te leren van iemand die nog jong was, en als doctor van iemand die geen doctor was - ook al is hem later ongevraagd de doctorstitel verleend, die hij meer aannam om hun ter wille te zijn dan uit eerzucht. Hij werd van deze vrome inspanningen afgehaald en terug naar Londen geroepen door de gunst van koning Hendrik vii; hij werd deken van St. Paul's zodat hij aan het hoofd stond van het kapittel van hem wiens brieven hij zo bewonderde.Ga naar voetnoot25. Het is in Engeland de hoogste positie die men als | |
[pagina 254]
| |
deken kan hebben, ook al zijn er andere met een rijkere opbrengst. De voortreffelijke man, geroepen als het ware tot het werk, niet de positie, herstelde daarop de in verval geraakte discipline van zijn kapittel en voerde in, wat daar nieuw was, dat hij op elke feestdag in zijn kerk preekte, naast de speciale preken die hij nu eens aan het hof, dan weer op allerlei andere plaatsen hield. Verder koos hij in zijn eigen kerk niet telkens apart een onderwerp uit het evangelie of uit de brieven van de apostelen, maar behandelde hij één onderwerp waar hij in verschillende preken mee verder ging tot het klaar was, zoals het evangelie van Mattheus, de geloofsbelijdenis of het gebed des Heren. Onder zijn talrijke toehoorders bevond zich het merendeel van de notabelen van de stad en van het hof van de koning. De maaltijd ten huize van de deken, die daarvoor onder het mom van gastvrijheid in het teken van luxe stond, bracht hij terug tot een sober gebeuren. Want, daar hij ook enkele jaren daarvoor geheel gestopt was met avondeten, had hij 's avonds geen gasten. Omdat hij verder nogal laat het middagmaal gebruikte, had hij er ook dan minder; en hun aantal was des te kleiner, omdat het eten eenvoudig werd gehouden (al was het verzorgd), men kort aan tafel zat en de conversatie tenslotte zodanig was dat alleen ontwikkelde en weldenkende mensen er genoegen in schepten. Meteen na het tafelgebed droeg een jongen luid en duidelijk een hoofdstuk voor uit de brieven van Paulus of de spreuken van Salomo. Daaruit koos hij gewoonlijk zelf een passage, die hij herhaalde en gebruikte als aanleiding tot een gesprek, door aan geleerde of intelligente mensen, zelfs leken, te vragen wat een zinswending hier of daar te betekenen had. Hij stuurde het gesprek zo, dat het vroom en ernstig was en toch volstrekt niet saai of pretentieus. Tegen het eind van de maaltijd, wanneer niet aan de lekkere trek, maar aan de noodzakelijke behoefte al enigszins voldaan was, bracht hij een ander onderwerp ter sprake; bij het afscheid waren zijn gasten zo naar geest en lichaam verkwikt, dat ze als betere mensen weggingen dan ze kwamen, en met een maag die allerminst overladen was. Hij schepte groot genoegen in gesprekken met vrienden, die hij vaak tot diep in de nacht liet duren; maar alles wat hij zei ging over een tekst of over Christus. Als er niemand was met wie hij een prettig gesprek kon hebben - want niet iedere willekeurige persoon kon hem boeien -, droeg een jongen een stuk voor uit de Heilige Schrift. Soms nam hij mij ook mee op pelgrimstocht.Ga naar voetnoot26. Dan bestond er geen vrolijker iemand dan hij; maar er ging altijd een boekje mee als reisgezel en er waren geen gesprekken behalve over | |
[pagina 255]
| |
Christus. Hij kon tegen geen enkele vorm van onzuiverheid, zelfs zo dat hij geen taalfouten of barbarismen duldde. Wat hij aan huisraad had of aan spullen op het gebied van eten, kleding, boeken, moest netjes zijn, maar hij gaf niet om uiterlijk vertoon. Hij droeg alleen donkere kleding, terwijl de priesters en theologen daar meestal in het purper gekleed gaan. Zijn bovenkleding was altijd van wol en eenvoudig; als dat vanwege de kou nodig was, beschermde hij zich met onderkleren van bont. Wat er aan inkomsten was uit prebenden, gaf hij voor de huishoudelijke uitgaven aan zijn rentmeester; zijn gehele vaderlijk erfgoed - en dat was aanzienlijk - gaf hij een vrome bestemming. Want na het overlijden van zijn vader, toen hij een enorme som geld had geërfd, stichtte hij,Ga naar voetnoot27. om te voorkomen dat er, als hij het behield, enige zwakte in hem zou ontstaan, een nieuwe school op het kerkhof van St. Paul's, gewijd aan het kind Jezus, in een prachtig gebouw, met een prachtig huis erbij, waar twee schoolmeesters woonden, voor wie hij een ruim salaris reserveerde, zodat ze kosteloos les konden geven, maar op voorwaarde dat de school niet meer dan een bepaald aantal aannam. Hij verdeelde de school in vieren. Als je binnenkomt heb je als het ware eerst de catechumenen; niemand wordt evenwel toegelaten die nog niet heeft leren lezen en schrijven. In het tweede gedeelte zitten degenen die van de hulponderwijzer les krijgen. In het derde die door de bovenmeester worden onderwezen. Het ene gedeelte wordt van het andere gescheiden door een soort gordijn, wat dicht en open kan naar behoefte. Boven de lessenaar van de leraar zit het kind Jezus, voortreffelijk uitgebeeld, in de houding van iemand die onderwijst; het wordt door de hele groep bij het binnenkomen en weggaan met een lofzang begroet. Daarboven is het gelaat van de Vader te zien, die zegt: ‘Hoort naar Hem!’,Ga naar voetnoot28. want die woorden heeft hij er op mijn advies bijgezet. Achteraan is er een kapel, waar een dienst gehouden kan worden. De hele school heeft geen hoekjes of stille plekken, er is zelfs geen zolder of kamer. Ieder kind heeft zijn eigen plaats op treden die geleidelijk omhoog lopen, met precies afgemeten tussenruimten. Iedere klas heeft er zestien, en wie de beste van zijn klas is, heeft een wat hogere stoel dan de anderen. Ze laten niet zomaar iedereen toe, maar er vindt selectie plaats op grond van karakter en talent. Scherpzinnig als hij was, zag hij in dat de toekomst van een land voornamelijk was gelegen in goed onderwijs van jongs af aan. Hoewel dat ontzaglijk veel geld kost, liet hij toch niemand toe als compagnon. Iemand had voor de bouw honderd Engelse ponden nagelaten. Zodra Colet in de gaten had dat leken wegens dit gunstbewijs aanspraak maakten op bepaalde rechten, | |
[pagina 256]
| |
besteedde hij het geld met toestemming van zijn bisschopGa naar voetnoot29. aan kerkelijke gewaden. Aan het hoofd van de financiën en de hele onderneming plaatste hij geen priesters, niet de bisschop of het kapittel, zoals ze dat noemen, en ook geen belangrijke personen, maar enkele gehuwde burgers met een goede reputatie. Gevraagd naar de reden antwoordde hij dat bij menselijke aangelegenheden niets zeker is, maar dat hij bij hen toch de minste verdorvenheid aantrof. Terwijl deze daad ieders goedkeuring wegdroeg, vroegen velen zich verbaasd af waarom hij een schitterend huis liet bouwen binnen de muren van het kartuizer klooster dat niet ver van Richmond Palace is gelegen. Hij zei dat hij daar een plek gereedmaakte om zijn oude dag door te brengen, wanneer hij, niet meer tegen het werk opgewassen of verzwakt door ziekte, gedwongen werd zich terug te trekken uit de samenleving. Daar wilde hij filosoferen met twee, drie uitnemende vrienden, tot wie hij mij placht te rekenen; maar de dood was hem voor. Want toen hij enkele jaren geleden de zweetziekte had opgelopen, een ziekte die vooral in Engeland woedde, die drie keer terugkwam, herstelde hij toch min of meer, maar aan de ziekte hield hij een aandoening over die de ingewanden verteerde, en daaraan is hij overleden. Een van de artsen meende dat het waterzucht was. Sectie leverde niets nieuws op, behalve dat de uiteinden van de lobben van de lever ruw bleken door uitstekende plukjes. Hij is begraven in zijn kerk, aan de oostzijde van het koor, in een eenvoudig graf dat hij al enkele jaren eerder voor dat doel had uitgekozen, met het opschrift ioan. col. Ik zal stoppen, mijn beste Jonas, maar ik wil nog een paar dingen vertellen, eerst over zijn natuur, vervolgens over zijn verrassende opvattingen en ten slotte over de stormen waardoor de oprechte vroomheid van de man op de proef is gesteld. Die vroomheid was voor een zeer klein deel te danken aan zijn natuurlijke aard, aangezien hij behept was met een groot gevoel van eigenwaarde en zich snel gekwetst voelde, hij niet ongevoelig was voor vrouwelijk schoon en overdreven luxe en graag veel sliep, bovenmatig geneigd was tot scherts en grappen (dit heeft hij mij zelf verteld), en niet geheel bestand was tegen geldzucht. Hij streed hiertegen met de filosofie en de gewijde studie, doorwaakte nachten, vasten en gebeden, zodat hij zijn gehele levensweg vrij heeft weten te houden van de smetten van deze wereld. Want voor zover ik heb kunnen opmaken uit het contact met hem en de vertrouwelijke gesprekken die we hadden, heeft hij het sieraad van de ongereptheid tot aan zijn dood behouden. Hij gaf zijn vermogen een vrome bestemming. Tegen zijn zelfbewustheid streed hij met de rede, zelfs zo dat hij er ook tegen kon door een bediende vermaand te worden. Met vrouwelijk | |
[pagina 257]
| |
schoon, slaap en overdreven luxe maakte hij korte metten door zich permanent te onthouden van avondeten, door voortdurende soberheid, onvermoeide studie en vrome gesprekken. En toch, als zich een keer een gelegenheid voorgedaan zou hebben om in een geestig gezelschap te schertsen, met dames te praten of overvloedig te tafelen, had je enige sporen van zijn natuurlijke aard kunnen ontwaren. Daarom onthield hij zich gewoonlijk van de omgang met leken, maar vooral van feestmalen; als hij een keer gedwongen was daaraan deel te nemen, nam hij mij of iemand zoals ik mee, om met gesprekken in het Latijn wereldse conversatie uit de weg te gaan. Intussen was hij tevreden met een klein beetje eten, dat hij van maar één gerecht nam, en een paar slokken bier, en hij onthield zich van wijn; toch hield hij van goede wijn, maar dronk die met mate. Terwijl hij zichzelf altijd op die manier in de gaten hield, hoedde hij zich voor alles waaraan iemand aanstoot zou kunnen nemen. Want hij was zich er terdege van bewust dat alle ogen op hem gericht waren. Nooit zag ik iemand met gelukkiger aanleg en daarom schepte hij een bijzonder genoegen in soortgelijk talent bij anderen, maar hij wilde zich liever in alle bescheidenheid bezighouden met onderwerpen die voorbereidden op de onsterfelijkheid van het komende leven. In alles zag hij een aanleiding om te filosoferen, als hij zich een keer ontspande met wat luchtiger verhalen. Bij jongens en meisjes schepte hij genoegen in de zuiverheid en eenvoud van hun aard, die Christus de zijnen voorhoudt ter navolging;Ga naar voetnoot30. hij placht hen met engelen te vergelijken. Om nu het tweede deel van mijn schuld in te lossen,Ga naar voetnoot31. in zijn opvattingen week hij sterk afvan de massa, maar met grote wijsheid paste hij zich op dit punt aan bij anderen, om niemand aanstoot te geven, of om geen smet op zijn reputatie op te lopen, want hij was zich er terdege van bewust hoe onredelijk het oordeel van de mensen is, en hoezeer lichtgelovigheid geneigd is tot het slechte, en hoeveel gemakkelijker het is iemands reputatie met kwaadsprekerij te bezoedelen dan met vriendelijke woorden te herstellen. Onder vrienden en geleerden sprak hij in alle vrijheid uit wat hij vond. Hij zei dat scotisten, aan wie het gros van de mensen een als het ware geheel eigen scherpzinnigheid toekent, in zijn ogen dom en stompzinnig waren en alles eerder dan vernuftig. Want dat je eindeloos zit te praten over gedachten en formuleringen van anderen, nu eens dit aanvalt, dan weer dat, en alles minutieus ontleedt, getuigt volgens hem van een dorre en armzalige geest. Over Thomas echter oordeelde hij om een onduidelijke reden harder dan over Scotus. | |
[pagina 258]
| |
Want toen ik een keer in zijn bijzijn Thomas prees als iemand onder de latere schrijvers die men niet mocht verwerpen, omdat hij zowel de gewijde boeken als de oude schrijvers bestudeerd leek te hebben - dat idee had ik gekregen door de zogeheten Catena aureaGa naar voetnoot32. - en hij iets van gevoel in zijn geschriften had gelegd, negeerde hij dat de hele tijd en deed hij er het zwijgen toe. Maar toen ik opnieuw tijdens een ander gesprek nog nadrukkelijker hetzelfde beweerde, keek hij me aan om te zien of ik het serieus bedoelde of dat het ironie was; toen hij merkte dat ik het meende, riep hij uit, alsof een geest over hem kwam: ‘Wat ben je me daar die man aan het ophemelen! Hij moet wel vreselijk arrogant zijn geweest, anders had hij niet met zoveel vermetelheid en zoveel hoogmoed alles gedefinieerd; ook moet hij enige wereldlijke inspiratie hebben gehad, anders had hij niet op die manier de hele leer van Christus bezoedeld met zijn heidense filosofie.’ Ik was verbaasd over de bezieling waarmee hij sprak en begon aandachter de werken van Thomas te bestuderen. Moet ik nog meer zeggen? Inderdaad werd mijn achting voor hem aanzienlijk minder. Hoewel niemand een groter voorstander was van christelijke vroomheid, had hij toch weinig op met kloosters, waarvan de meeste nu ten onrechte die naam dragen. Hij schonk aan deze instellingen niets of zo weinig mogelijk en zelfs bij zijn dood kregen ze niets toebedeeld. Niet omdat hij vijandig stond tegenover de kloosterorden, maar omdat de mensen niet overeenkomstig hun gelofte leefden. Want het was beslist een wens van hem zich volstrekt los te maken van deze wereld, als hij ergens een gemeenschap had gevonden die zich werkelijk bij ede had verbonden om volgens het evangelie te leven. Hij droeg mij die taak op bij mijn vertrek naar Italië; hij vertelde dat hij in Italië enkele monniken had aangetroffen die werkelijk wijs en vroom waren. Want hij meende dat godsdienstigheid niet was wat men gewoonlijk denkt, omdat het wel eens aan de juiste aanleg ontbreekt. Hij prees ook enige Duitsers, bij wie nog altijd sporen van de vroege godsdienstigheid aanwezig waren. Steeds weer zei hij dat hij nergens minder verdorvenheid aantrof dan bij gehuwden, omdat de genegenheid die in hun aard ligt, de zorg voor kinderen en het huishouden hen als het ware binnen een afrastering hielden, zodat ze niet tot elke soort van wandaad konden vervallen. Hoewel hijzelf een uiterst zedig leven leidde, oordeelde hij toch, van de groep die hij niet prees, minder hard over hen die, ook al waren ze priesters of zelfs monniken, slechts zondigden door zinnelijke liefde. Niet omdat hij de zonde van de onkuisheid niet verafschuwde, maar omdat hij had gemerkt dat zij veel minder slecht waren als hij ze vergeleek met anderen, die hoog- | |
[pagina 259]
| |
moedig, jaloers, geneigd tot laster en onheuse kritiek, onoprecht, leugenachtig, dom, met heel hun hart geld en eerzucht toegedaan waren, en toch meenden dat ze heel wat voorstelden. De erkenning dat ze zwak waren, maakte de anderen daarentegen nederiger en bescheidener. Hij zei dat bij een priester hebzucht en trots verfoeilijker waren dan wanneer hij honderd minnaressen zou hebben. Niemand mag dit in die richting ombuigen, dat hij meent dat bij een priester of monnik wellust een gering vergrijp is; het gaat erom dat het andere type verder afstaat van de ware vroomheid. Geen enkele soort mensen maakte hem bozer dan bisschoppen die zich als wolven gedroegen in plaats van herders; geen andere groep verwenste hij meer. Ze brengen zichzelf immers aan de man met gewijde kleding, ceremonien, zegeningen en vergeving, terwijl ze met heel hun hart de wereld zijn toegedaan, dat wil zeggen roem en gewin. Hij had het een en ander in zich opgenomen uit Dionysius en andere oude theologen. Hij bewonderde hen, maar niet op zo'n manier dat hij op enig punt tegen de kerkelijke decreten inging, maar wel met het gevolg dat hij minder hard oordeelde over degenen die het niet eens waren met zo grote verering overal in de kerken van afbeeldingen - geschilderd of van hout, steen, brons, goud of zilver. Hetzelfde gold voor degenen die twijfelden of een priester die onmiskenbaar en openlijk in verdorvenheid leefde, iets tot stand bracht bij de bediening van de sacramenten. Niet dat hij een voorstander was van hun dwaling, maar hij was verontwaardigd over hen die aanleiding gaven tot dergelijke gedachten door openlijk aan alle kanten hun leven te bezoedelen. De kapittels,Ga naar voetnoot33. die in Engeland groots zijn opgezet en veel kosten, belemmerden volgens hem de hogere studie en waren niets anders dan plaatsen waar mensen naartoe werden gelokt die niets omhanden hadden. Evenmin hechtte hij veel waarde aan de publieke scholen, omdat de strijd om te mogen lesgeven en de winzucht die alles bederft, de zuiverheid van alle disciplines aantastte. De biecht keurde hij weliswaar met volle overtuiging goed - hij zei dat hij nergens anders zoveel troost en moed uit putte -, maar overnauwkeurig en telkens herhaald biechten veroordeelde hij krachtig. Hoewel het in Engeland gewoonte is dat priesters bijna dagelijks de mis opdragen, stelde hij zich tevreden met een viering op zon- en feestdagen, of in elk geval op weinig dagen daarbuiten: ofwel omdat hij het druk had met de gewijde studie, waarmee hij zich op de preek voorbereidde, en de taken die bij zijn kerk hoorden, ofwel omdat hij merkte dat hij met meer gevoel de mis opdroeg als hij dat met tussenpozen deed. Toch keurde hij geenszins het gebruik af van mensen die graag dagelijks tot de tafel des Heren naderen. | |
[pagina 260]
| |
Hoewel hijzelf zeer geleerd was, hield hij niet van overnauwkeurige en moeizaam verworven wijsheid, die met kennis van alle vakken en lectuur van alle auteurs, door alles aan te grijpen als het ware, wordt geperfectioneerd. Hij benadrukte dat op die manier dat aangeboren gevoel voor redelijkheid en zuiverheid afslijt, en de mensen onverstandiger worden en minder geschikt voor christelijke onschuld en pure naastenliefde zonder bijbedoelingen. Hij hechtte zeer veel waarde aan de brieven van de apostelen, maar hij had zoveel ontzag voor die wonderbaarlijke grootheid van Christus, dat vergeleken daarmee de geschriften van de apostelen iets van hun glans verloren. Bijna alle uitspraken van Christus had hij met groot vernuft teruggebracht tot drietallen; hij had zich voorgenomen daar ook een boek van te maken.Ga naar voetnoot34. Het verbaasde hem zeer dat priesters, zelfs als ze het druk hadden, gedwongen waren zich dagelijks door zulke lange gebeden heen te werken, ook thuis en onderweg; hij was er namelijk een groot voorstander van dat de kerkdienst een luisterrijke gebeurtenis was. Er zijn tegenwoordig talloze dingen volkomen geaccepteerd op de universiteiten waarmee hij het ten zeerste oneens was. Daarover placht hij met vertrouwde vrienden wel eens van gedachten te wisselen; in het bijzijn van anderen liet hij niets merken, om zich geen dubbel ongemak op de hals te halen: dat het alleen maar averechts zou werken en dat zijn goede naam eronder zou lijden. Er was geen boek zo ketters of hij bestudeerde het aandachtig, waarbij hij opmerkte dat hij daar soms meer aan had dan aan de boeken van hen die alles definiëren, op zo'n manier dat ze vaak de ijdelheid strelen van de coryfeeën en soms ook van zichzelf. Hij vond het niet goed dat welsprekendheid werd gezocht in de voorschriften van de grammatici; hij beweerde met grote stelligheid dat die een goede stijl in de weg stonden; die kreeg je volgens hem alleen door de beste auteurs te bestuderen. Maar hijzelf moest boeten voor deze opvatting. Hoewel hij immers van nature en door onderricht welbespraakt was en bij het spreken beschikte over een bijzonder overvloedige stijl, verviel hij toch bij het schrijven af en toe in dingen waarop critici aanmerkingen plegen te maken. Tenzij ik me vergis, was dat de reden dat hij zich onthield van het schrijven van boeken. Had hij dat maar niet gedaan! Want ik had graag gewild dat de overdenkingen van een dergelijk man waren vastgelegd, het maakt niet uit in welke taal. Omdat niemand mag denken dat er iets ontbrak aan de volmaakte vroomheid van Colet, zal ik nu iets zeggen over de stormen die hij moest trotseren.Ga naar voetnoot35. | |
[pagina 261]
| |
Hij had het nooit goed met zijn bisschopGa naar voetnoot36. kunnen vinden. Over het karakter van deze man zal ik het maar niet hebben. Hij was een blind en verstokt aanhanger van Scotus en daarom in zijn eigen ogen een halfgod. Hoewel ik enkele mensen van dat soort ken die ik geen slechteriken zou willen noemen, heb ik er tot nu toe geen een meegemaakt die je naar mijn idee een waar en zuiver christen zou kunnen noemen. Ook was hijGa naar voetnoot37. niet erg geliefd bij de meesten van zijn kapittel, omdat hij nogal vasthield aan reguliere discipline; ze klaagden geregeld dat ze als monniken werden beschouwd, hoewel dit kapittel ooit het oostelijke munsterGa naar voetnoot38. was en in oude oorkonden zo wordt genoemd. Toen nu het ongenoegen van de bejaarde bisschop - hij was immer al minstens tachtig jaar - te erg werd om verborgen gehouden te kunnen worden, koos hij twee bisschoppen met evenveel verstand en een even giftige tong als bondgenoten en begon hij Colet last te bezorgen, met hetzelfde wapen als die lieden altijd gebruiken als ze uit zijn op iemands ondergang. Hij bracht hem aan bij de aartsbisschop van Canterbury,Ga naar voetnoot39. nadat hij enkele laakbare punten uit de preken van de ander had gehaald. Een daarvan was dat hij had gezegd dat men geen beelden mag vereren. Het tweede was dat hij Paulus de zo geprezen gastvrijheidGa naar voetnoot40. had ontnomen, omdat hij bij het verklaren van de passage uit het evangelie met het drievoudige ‘Weid mijn schapen’Ga naar voetnoot41. weliswaar bij de eerste twee keer instemde met de overige interpretatoren (‘weid met voorbeelden van gedrag, weid door te preken over de leer’), maar bij de derde keer met hen van mening verschilde. Hij vond namelijk dat het niet klopte dat de apostelen, die toen arm waren, de opdracht kregen hun schapen te weiden met aardse ondersteuning. Hij had daarvoor iets anders in de plaats gezet. Het derde punt was dat hij, door in een preek op te merken dat sommigen van het papier preekten (iets wat veel mensen in Engeland doen, zonder echt gevoel), zijdelings de bisschop een veeg uit de pan had gegeven, aangezien hij deze gewoonte had wegens zijn hoge leeftijd. De aartsbisschop, die uitstekend op de hoogte was van Colets talenten, nam de verdediging van de onschuldige op zich en werd van rechter advo- | |
[pagina 262]
| |
caat, terwijl Colet zelf zich niet verwaardigde op deze en andere, nog dwazere, beschuldigingen te antwoorden. Toch bleef er bij de oude man een gevoel van ongenoegen. Hij probeerde het koninklijk hof tegen Colet op te zetten, en vooral de koning zelf.Ga naar voetnoot42. Ze hadden nu een ander wapen te pakken: hij zou in het openbaar tijdens een preek gezegd hebben dat een onbillijke vrede te verkiezen was boven de meest rechtvaardige oorlog.Ga naar voetnoot43. Men was immers al bezig de oorlog tegen de Fransen voor te bereiden.Ga naar voetnoot44. Niet de onbelangrijkste rol in dit toneelstuk werd gespeeld door twee minderbroeders,Ga naar voetnoot45. van wie de een, een agitator, een mijter in de wacht sleepte, en de ander met een krachtig stemgeluid in zijn preken uitvoer tegen de dichters. Zo immers betitelde hij Colet, die evenwel niets van versmaten wist - overigens was hij geen ondeskundige op het gebied van muziek. Hier gaf de voortreffelijke jonge koning een duidelijke blijk van zijn karakter, het koningschap waardig, door Colet persoonlijk aan te sporen om in alle vrijheid door te gaan met zijn onderwijs - om op die manier iets te doen aan de verdorven zeden van die tijd -, en zulke duistere tijden zijn licht niet te onthouden; hij zei dat het hem niet ontging wat die bisschoppen ertoe bracht zich tegen hem te keren, en dat hij heel goed wist hoeveel profijt het Engelse volk heeft gehad van zijn levenswijze en gewijde kennis. Hij voegde eraan toe dat hij hun pogingen zou afkappen, en wel zo dat het anderen duidelijk was dat wie Colet aanviel, niet vrijuit zou gaan. Daarop bedankte Colet hem voor zijn koninklijke houding, maar tegelijk vroeg hij hem dringend het aanbod niet ten uitvoer te brengen, waarbij hij zei dat hij niet wilde hebben dat iemand benadeeld werd om hem: liever legde hij het ambt neer dat hij vervulde. Maar enige tijd later zagen ze hun kans schoon en hoopten ze dat Colet dit keer definitief uitgeschakeld kon worden. Na Pasen zou de veldtocht tegen de Fransen worden voorbereid.Ga naar voetnoot46. Op Goede Vrijdag hield Colet voor de koning en het hof een verbazingwekkende preek over de overwinning van Christus, waarin hij alle christenen aanspoorde onder het vaandel van hun Koning te strijden en te overwinnen. Want wie uit haat of eerzucht als verdorvenen streden met verdorvenen en elkaar over en weer uitmoordden, streden volgens hem niet onder de banier van Christus, maar van de duivel. Tegelijk liet hij zien hoe moeilijk het is een christelijke dood te sterven, hoe | |
[pagina 263]
| |
weinigen een oorlog beginnen zonder aangetast te zijn door haat of begeerte, dat het nauwelijks mogelijk is dat iemand broederlijke naastenliefde voelt (zonder welke niemand God zal zien) en zijn zwaard in het lichaam van zijn broeder steekt. Hij voegde eraan toe dat ze eerder Christus als hun vorst moesten navolgen dan figuren als Julius of Alexander.Ga naar voetnoot47. Zijn welsprekende betoog bevatte nog meer in deze trant, en wel zo dat de koning enige vrees koesterde dat deze preek het moreel van de troepen die onder zijn bevel zouden uitrukken, zou ondermijnen. Iedereen die kwaad in de zin had vloog hier op af, als op een uil,Ga naar voetnoot48. in de hoop dat de koning inderdaad dit keer verbitterd zou raken en zich tegen hem zou keren. Colet werd op bevel van de koning ontboden; hij kwam en gebruikte de maaltijd in het franciscanenklooster dat gelegen was naast het paleis te Greenwich. Zodra de koning dat hoorde, daalde hij af naar de kloostertuin en toen Colet naar buiten kwam stuurde hij iedereen van zijn gevolg weg. Zodra zij onder elkaar waren, verzocht hij hem het hoofd te bedekken en gewoon met hem te praten; die uiterst wellevende jongeman opende het gesprek als volgt: ‘Om te voorkomen dat u overhaaste conclusies trekt, heer deken, ik heb u niet hierheen laten komen om uw zeer vrome werkzaamheden in de war te sturen, die ik als geen ander bewonder, maar om mijn geweten te ontlasten van enkele dingen die mij dwars zitten, en om met behulp van uw advies mij beter van mijn taak te kwijten.’ Maar laat ik niet het hele gesprek navertellen, dat bijna anderhalf uur duurde. Al die tijd was Birkhead, een franciscaan die bisschop was geworden, aan het hof bijna niet te houden; hij dacht niet anders dan dat het er voor Colet om spande, terwijl er tussen Colet en de koning in alle opzichten overeenstemming was. Wel wilde de koning graag dat Colet wat hij geheel naar waarheid had gezegd, een keer duidelijker zou uitleggen, wegens het gebrek aan ontwikkeling bij de soldaten, die het anders interpreteerden dan hij had bedoeld, namelijk dat voor christenen geen enkele oorlog gerechtvaardigd is. Colet, verstandig en bijzonder tactvol als hij was, stelde de koning niet alleen tevreden, maar deed bovendien de oude gunst nog toenemen. Zodra ze terug waren in het paleis en het moment kwam dat de koning Colet wilde laten gaan, liet hij een beker brengen en dronk hij hem toe, en hij liet hem gaan na hem vriendelijk omhelsd te hebben en alles beloofd te hebben wat van een zo minzaam vorst verwacht mag worden. Vervolgens kwam de hele schare hovelingen om hem | |
[pagina 264]
| |
heen staan, in afwachting van de uitkomst van dit onderhoud. Toen sprak de koning, terwijl iedereen luisterde: ‘Laat ieder zijn eigen leraar hebben, laat ieder achter zijn eigen leraar staan. Dit is die van mij.’ En zo vertrokken enkelen als wolven met opengesperde muilen, zoals ze zeggen,Ga naar voetnoot49. en vooral Birkhead; sinds die dag heeft niemand meer geprobeerd Colet aan te vallen. Zie hier, Jodocus, niet zozeer een portret als wel een schets, voor zover de beperkte ruimte van een brief het toeliet, van twee in mijn ogen ware en oprechte christenen die in onze tijd leefden. Het zal jouw taak zijn van elk van beiden over te nemen wat naar jouw idee het meest tot ware vroomheid strekt. Verder, als je je afvraagt wie ik boven de ander stel: naar mijn mening verdienen ze evenveel lof, hoewel hun omstandigheden verschilden. Immers, het was een grote prestatie dat Colet in die positie standvastig nastreefde, niet waartoe zijn natuur, maar waartoe Christus hem riep. Toch is het een indrukwekkender verdienste van Vitrier, dat hij bij een dergelijke levenswijze zoveel van de geest van het evangelie heeft behouden en aan de dag heeft gelegd, als een vis die in een poel leeft en toch niet naar het moeras gaat smaken. Maar bij Colet waren er enkele dingen die duidelijk maakten dat hij een mens was; bij Vitrier bespeurde ik nooit iets wat naar menselijke zwakte smaakte. Als je naar mijn raad wilt luisteren, Jonas, aarzel niet deze twee toe te voegen aan de lijst van heiligen, ook al neemt geen enkele paus hen ooit op in de canon. Gelukzalige geesten, aan wie ik zoveel te danken heb, bid voor Erasmus, die hier nog worstelt met het leed van dit leven, dat ik weer bij u mag komen wonen, om daarna niet meer van u gescheiden te worden. Het ga je goed, mijn beste Jonas. Het zou mooi zijn als ik aan jouw verlangen heb voldaan; want ik weet dat ik geenszins aan de stof recht heb gedaan. Van mijn buitenverblijf te Anderlecht, 13 juni 1521 |
|