De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 236]
| |
Desiderius Erasmus van Rotterdam groet Beatus Rhenanus van SélestatIk merk, mijn beste Beatus, dat wat je schrijft maar al te waar is. Maar waar ik me over verbaas is dat mijn Duitse vrienden vooral om datgene vragen wat mij weinig geliefd maakt. Je weet immers onder welk een ongunstig gesternte de EpistolaeGa naar voetnoot1. zijn verschenen, die jij voor de eerste keer liet drukken; maar hoeveel ongunstiger nog waaronder de Farrago verscheen!Ga naar voetnoot2. De verschijning daarvan is deels afgedwongen door vrienden die erom smeekten, deels door omstandigheden, omdat ik merkte dat mensen zich gereed hadden gemaakt om desnoods tegen mijn zin te publiceren wat ze aan brieven van mij hadden. Ze dreigden al openlijk in brieven aan mij dat ze daartoe zouden overgaan. Om het niet zover te laten komen stuurde ik je een bundeltje, waarbij ik de keus aan jou overliet en je zelfs het recht gaf veranderingen aan te brengen, voor het geval er iets bij was wat naar jouw idee niet goed was voor mijn reputatie of waardoor iemand zich diep gekrenkt zou voelen. Ik twijfel er ook niet aan dat je, welwillend als je altijd jegens mij bent, vol ijver de plicht van een oprecht vriend hebt vervuld. Toch werd ook daar iets gevonden wat bij bepaalde lieden tot de meest verschrikkelijke woede-uitbarstingen leidde. Daarom had ik besloten helemaal af te zien van dit genre; vooral omdat alles op dit moment in beweging is als gevolg van de enorme onrust die er heerst, en velen door hun haat zo verbitterd zijn, dat je niets kunt schrijven, hoe vriendelijk, hoe eenvoudig, hoe omzichtig je het ook doet, of ze gebruiken het als stof voor laster. Hoewel ik op jonge leeftijd en zelfs nog als volwassene heel veel brieven heb geschreven, is er amper een die ik schreef met de bedoeling dat hij uitgegeven werd. Ik oefende mijn pen, ik kortte er mijn lege uren mee, ik wisselde beuzelarijen uit met vrienden, ik deed waartoe ik de neiging had; kortom, ik schreef op dat soort momenten vrijwel alleen dingen voor de grap, zonder ook maar in het minst te verwachten dat dergelijke nonsens overgeschreven en bewaard zou worden door vrienden. Want, toen ik in Siena was, ontdekte Piso,Ga naar voetnoot3. die uiterst vriendelijke man, die toen namens zijn koning onderhandelingen voerde met paus Julius, dat er bij een boekhandelaar een bundel | |
[pagina 237]
| |
met brieven van Erasmus te koop werd aangeboden, maar in afschrift; hij kocht die en stuurde hem op naar mij. Er zat veel bij wat misschien de moeite waard leek om bewaard te worden, maar toch heb ik hem compleet in het vuur geworpen, onaangenaam getroffen als ik was door iets zo onverwachts. Na mijn terugkeer ontdekte ik dat hier bij verschillende mensen soortgelijke bundeltjes werden bewaard, waarvan een handvol afschriften was gemaakt. Ook in dit geval heb ik alles wat ik van kennissen heb weten te bemachtigen, aan het vuur toevertrouwd. Maar uiteindelijk merkte ik dat te maken had met een veelkoppige hydra. Zo kwam het dat ik toestemming gaf om bepaalde brieven te publiceren, met het idee dat ze zouden ophouden er nog meer te vragen als ze verzadigd waren, of in elk geval zelf zouden afzien van hun plan om ze uit te geven, wanneer ze erachter kwamen dat ik die taak ter hand had genomen. Bovendien zouden ze dan in ieder geval gepubliceerd worden na enige selectie, en zou de tekst minder bedorven zijn dan van de afschriften die zich bij tal van mensen bevinden, ten slotte zouden ze minder bitterheid bevatten. Met dat idee heb ik de Farrago herzien: ik heb bepaalde passages verduidelijkt die sommigen in ongunstige zin hadden opgevat; ik heb bepaalde passages geschrapt waar sommige beslist al te gevoelige en lichtgeraakte geesten zich, naar mij was gebleken, aan hadden geërgerd; ik heb bepaalde passages verzacht. Maar opnieuw zorgde het huidige tijdsgewricht ervoor dat ik spijt kreeg van mijn idee. Al geruime tijd laaide de haat op tussen twee richtingen, zij die het opnemen voor de talen en de literatuur, en die dwaze lieden die zichzelf wijsmaken dat alles wat de hogere literatuur wint aan succes, afgaat van hun privileges. Kort daarop ontbrandde de tragedie rond Luther en ontstond er zoveel strijd, dat je niet kunt spreken en niet zwijgen. Alles wordt in een andere richting getrokken, zelfs wat met de beste bedoelingen wordt geschreven; niet eens de tijd waarin iemand iets schreef telt mee, maar wat op het moment zelf met reden was geschreven, hevelen ze over naar een tijd die er volstrekt niet bij past. Daarom had ik onze vriend Froben per brief op het hart gedrukt dit werk van de markt te houden of te bewaren voor een ander moment, of in ieder geval uit te stellen tot ik terug was; hij kon de ParafrasenGa naar voetnoot4. versnellen, waaraan, voorzover ik wist, tot dan toe niemand aanstoot had genomen. Maar zoals hij bij mij wel vaker verkeerde ideeën heeft, schoof hij (naar ze me schrijven) alles terzijde en haastte hij zich een bundel brieven te drukken; hij was zonder dat ik het wist al bij het eenenveertigste katern van zes bladen; niets houdt de publicatie tegen behalve het voorwoord en het slot. Hij zegt dat hij | |
[pagina 238]
| |
het werk niet langer van de markt zal houden, zelfs als ik weiger iets bij te dragen; hij zal het werk eerder zonder voor- of nawerk uitbrengen dan voor niets zoveel kosten te hebben gemaakt. Uiteraard moet hij zijn zin krijgen en zal ikzelf wellicht enig verlies aan reputatie lijden om zijn belang niet in de weg te staan. Maar aangezien ik niet kon krijgen wat ik wilde, moet jij, welwillend als altijd, erop toezien dat ik mij met de verschijning van het werk zo min mogelijk compromitteer. Ik herinner me niet goed meer welke brieven ik heb gestuurd. Daarom gaf ik hem opdracht met dezelfde jongeman met wie ik het eerste deel van het Nieuwe Testament stuurde,Ga naar voetnoot5. hierheen te sturen wat uit de Epistolae was gedrukt. Ik kan niet echt bedenken waarom hij dit niet heeft willen doen. Dus bezweer ik je bij onze vriendschap, mijn zeer geleerde Beatus, in deze situatie als een waar alter ego te doen wat ik gedaan zou hebben, als het mogelijk was geweest, en in alle opzichten zo te handelen, dat niets Erasmus' afwezigheid verraadt. Maak je niet druk over het beetje verlies dat we voor lief moeten nemen wanneer enkele bladen worden gewijzigd. Ik wil dat alle kosten voor mijn rekening komen. Ik vind het niet goed dat Froben iets betaalt. Ik zie het als winst, iedere keer dat met geldelijk verlies mijn reputatie wordt veiliggesteld. Dat beetje geld haal ik makkelijk weer ergens vandaan. Aan een zwakke reputatie is niet zo makkelijk iets te doen. Zelfs als er op dat punt geen gevaar dreigde, vind ik het toch van een christelijke houding getuigen, wanneer we ons uiterste best doen om iedereen tevreden te stellen, in die zin dat we zelfs niemand onopzettelijk kwetsen. Een of ander noodlot dat mij achtervolgt zorgt dat ik door omstandigheden word losgerukt van de dingen waarvoor ik van nature aanleg heb en naar een geheel ander terrein word gedreven, of je nu kijkt naar de manier van leven of de soort studie. Want, om geen details te noemen, hoewel ik voorbestemd leek voor die vloeiende en vrije stijl die gewoonlijk voor preken, algemene vraagstukken of zelfs stijloefeningen wordt gebruikt, ging de tijd die ik voor studie had grotendeels op aan een spreekwoordenverzameling, aan verklaringen en noten. Overigens zou ik misschien niet geheel ongeschikt kunnen lijken voor het schrijven van brieven, maar er waren allerlei dingen die mij van dat genre afhielden. Allereerst, als het in brieven ontbreekt aan oprechte gevoelens en ze niet iemands leven weerspiegelen, verdienen ze het al niet meer brieven genoemd te worden. Van dat soort zijn die van Seneca aan Lucilius; zelfs onder de brieven die Plato ooit schreef en die Cyprianus, Basilius, Hieronymus en Augustinus kennelijk naar het voorbeeld van de apostelen schreven, zijn er maar heel weinig die je niet beter boeken dan brieven zou kunnen | |
[pagina 239]
| |
noemen. Verder, de brieven die een onbekende ons onder de naam Brutus naliet, onder de naam Phalaris,Ga naar voetnoot6. aan Paulus onder de naam Seneca:Ga naar voetnoot7. wat zijn het anders dan stijloefeningen? Die echte soort brieven daarentegen, die iemands karakter, die iemands lotgevallen, die iemands gevoelens, die zowel de algemene situatie als iemands persoonlijke toestand weergeeft als op een schilderij, de soort waaronder de brieven van Cicero en Plinius meestal vallen, en die van Aeneas PiusGa naar voetnoot8. onder de recentere schrijvers: die soort levert aanzienlijk meer risico op dan een geschiedwerk over recente gebeurtenissen - een onderneming, zoals Horatius het uitdrukt, vol van riskante onzekerheid.Ga naar voetnoot9. Daarom zou ik, als er iets in dit genre moet worden uitgegeven, niemand willen aanraden dat zelf tijdens zijn leven te doen; het is beter dat hij dat aan een of andere TiroGa naar voetnoot10. overlaat. Overigens is men van mening dat hij bij het uitgeven van de geschriften van zijn beschermheer meer ijver dan oordeel aan de dag legde. Of je nu iemand prijst of terechtwijst, er zijn altijd mensen die er aanstoot aan nemen; om het maar niet te hebben over bepaalde lieden die zelfs niet willen hebben dat ze in gedrukte boeken worden geprezen, omdat ze het versmaden door wie dan ook vermeld te worden, of omdat ze bang zijn dat iemand hen ervan zal verdenken dat ze graag gevleid worden. Des te meer verbaast het me dat de heilige Bernardus zijn brieven openbaar heeft gemaakt, waarin zoveel namen met zwart worden gemerkt.Ga naar voetnoot11. Maar nu, als iemand het heeft over een jakobijn of karmeliet, zelfs zonder namen te noemen, moet er een uitgebreide betuiging van respect bij, want anders is het blijkbaar iets waarvoor je gestenigd moet worden. Verder is er nog dit nadeel, dat - aangezien menselijke aangelegenheden veranderlijk zijn - de beste vrienden soms de ergste vijanden worden en omgekeerd, met als gevolg dat je spijt hebt de ene groep geprezen, de andere aangevallen te hebben. Ten slotte is het niet bevorderlijk voor de reputatie van de schrijver dat velen het volledige karakter van een persoon afleiden uit één willekeurige brief, terwijl we wel eens iets schrijven als we gedronken hebben, een enkele keer als we slaperig zijn, af en toe als we moe of zelfs ziek zijn, of ergens anders mee bezig zijn, soms niet naar onze eigen smaak, omdat we geregeld de | |
[pagina 240]
| |
stijl aanpassen aan het bevattingsvermogen of het oordeel van de persoon aan wie we schrijven. Zo gebeurt het wel dat onervaren lieden ons van wisselvalligheid verdenken, terwijl die verscheidenheid toe te schrijven is aan verschil in leeftijd, stemming, personen en omstandigheden. Dit alles zou een ander, in een hoe gunstige positie ook, er al van weerhouden brieven uit te geven, en terecht. In mijn geval was het speciaal dit waardoor ik werd afgeschrikt: aangezien het lot mij altijd weinig aanzien en ook nog voortdurend tegenspoed heeft gebracht, en mijn leven niet zo is gelopen dat ik het zou willen of kunnen vrijpleiten van elke schuld, had ik geen reden om graag te willen dat er veel sporen van beide zouden overblijven. Om dezelfde reden zou ongerustheid kunnen ontstaan bij degenen aan wie we schrijven, die misschien niet willen dat de ontboezemingen die ze per brief toevertrouwen aan een geliefde vriend, aan iedereen bekend worden gemaakt. Er zijn immers mensen, bij hun geboorte omringd door vertoornde Gratiën, die niets kunnen lezen zonder het in ongunstige zin op te vatten. Het gebeurt dikwijls dat een opmerking die goed valt tijdens een maaltijd of in het gezelschap van aardige mensen, wellicht vreselijke tragedies teweegbrengt als ze bij de verkeerde gelegenheid wordt gemaakt. Dat is de reden waarom ik van de brieven die ik beantwoord er vrij weinig opnam; toch nam ik er enkele op, vooral van geleerden, omdat ik enerzijds geen zin had in de moeite die Angelo Poliziano zich getroostte door telkens een samenvatting te geven van de brief waarop hij reageerde; anderzijds omdat er toch, ook al voeg je een samenvatting toe, iets aan duidelijkheid en authenticiteit verloren lijkt te gaan als je niet eerst de brief leest die beantwoord wordt. Zie hier, Rhenanus, de overwegingen die mijn strategie bepaalden. Er rest niets anders dan allereerst jou te vragen je bij de keuze een waarachtig vriend te betonen en vervolgens een bede tot de goden te richten dat ze hun zegen geven aan jouw oordeel en mijn toegeeflijkheid - niet alleen jegens mijzelf, voor wie het onmogelijk is hardnekkig te blijven ingaan tegen de verlangens van vrienden, maar ook jegens hen die mij met meer ijver dan oordeel deze toegeeflijkheid ontwrongen hebben. Het ga je goed. Leuven, 27 mei [1520] |
|