De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1203 Aan Ludwig Baer
| |
[pagina 232]
| |
dert. Welke boze geest heeft dit verdorven zaad gemengd onder het doen en laten van de mensen? Ik heb tijdens mijn verblijf in Keulen geprobeerd te bereiken dat Luther lof zou oogsten voor zijn gehoorzaamheid, de paus voor zijn mildheid, een advies dat enige vorsten zeker aanstond. En zie, het verbranden van de decreten,Ga naar voetnoot3. de Babylonische ballingschapGa naar voetnoot4. en die al te krachtige BevestigingenGa naar voetnoot5. maakten de kwaal naar het zich laat aanzien ongeneeslijk. Luther wekt bij mij de indruk te handelen alsof hij niet gespaard wil worden. Verder gaan bepaalde lieden ten overstaan van het volk zo stompzinnig met de zaak om, alsof ze met Luther onder één hoedje spelen en in de zaak van de paus samenspannen met de tegenpartij. Dit is het enige wat overblijft, mijn beste Baer, dat ik bid dat de grote en almachtige Christus alles een goede wending geeft; Hij alleen immers is daartoe in staat. Ik was al een hele tijd van plan naar u toe te komen, maar er waren en zijn dingen waardoor mijn vertrek tot nu toe is uitgesteld. Ik hoop dat ik de volgende herfst bij u zal zijn. Moge Christus u intussen samen met al de uwen behoeden en bewaren. Leuven, 14 mei 1521 |
|