De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 8. Brieven 1122-1251
(2011)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1191 Aan Lodewijk van Vlaanderen
| |
[pagina 178]
| |
vriend door mij aan te sporen u te schrijven - ook al was die aansporing niet nodig, als de enorme inspanning van de studie had toegelaten in dit opzicht zowel aan mijn eigen behoefte als aan de verzoeken en verdiensten van mijn vrienden tegemoet te komen. Maar hij zou nog meer als een vriend handelen als hij ook stof voor een brief had aangeleverd. Vroeger, in Leuven,Ga naar voetnoot1. toen u nog jong was, had ik iets geproefd van uw waarlijk edel karakter, beslist uw illustere voorouders waard, en nu zorgen de lovende woorden van verschillende mensen geregeld voor informatie. Bovendien arriveert er hier nauwelijks iemand uit uw richting, of hij weet nauwkeurig te vertellen met hoeveel enthousiasme, hoeveel welsprekendheid en hoe krachtige stem u overal de zaak van Erasmus bepleit. De grootste en beste advocaten werden gewoonlijk ingeschakeld voor zaken met de minste kans, en bij een vooraanstaande beklaagde paste een gezaghebbend advocaat. Maar ik stel niets voor, en mijn zaak staat zo sterk, dat degenen die het mij moeilijk maken, mij dank verschuldigd zijn om precies datgene waarom ze mij aanklagen. De schaamteloosheid van de tegenstanders evenwel en de dichtheid van hun gelederen, bovendien deze ongunstige tijd, waarin arrogantie, schaamteloosheid, huichelarij, winzucht, eerzucht, vleierij alle ruimte hebben, zijn er de oorzaak van dat belangrijke en vooraanstaande mensen gedwongen worden de simpele zaken van onaanzienlijke beschermelingen te bepleiten. Ooit, zoals de fabels vertellen, waren de leden van het lichaam een samenzwering begonnen tegen de buik.Ga naar voetnoot2. Nu spannen omgekeerd de buiken samen en voeren oorlog tegen de rest van het lichaam; als ik het slecht met hen meende, zou ik hun niets anders toewensen dan het verstand dat ze hebben. Hoe meer gesnater van die lieden uit protest tegen de literatuur, hoe meer ze overal opbloeit. Ik heb nooit iets met Luther te maken gehad behalve dat hij een medechristen is. Niemand steunt zijn zaak meer dan zij die haar met allerlei geschut aanvallen. Het is wonderbaarlijk hoe ze, door meedogenloos de spot met hem te drijven, de vijand bij het volk geliefd maken en zichzelf animositeit bezorgen. Als Luther zich niet met zijn eigen pijlen doorboorde, door zich in zijn geschriften steeds onbuigzamer op te stellen, zou hij heel wat verschuldigd | |
[pagina 179]
| |
zijn aan de domheid van zijn vijanden. Ik voorzie dat ons, als we deze Scylla weten te ontvluchten, Charybdis wacht, die in één keer de volledige vrijheid van de christenheid zal opslokken en elk vonkje van de evangelische leer doven. Want wie houdt het uit met dit domme slag mensen, dat tot op heden Christus' kudde tiranniseerde met bedrog en boze listen, wier gulzigheid, hoogmoed, wellust, hebzucht onverzadigbaar zijn? Het is te hopen dat God hen óf tot inkeer brengt óf naar een onbekend oord stuurt, zodat ze niet langer het evangelie van Christus kunnen tegenwerken. Ik blijf met ongebroken geestkracht doen wat ik altijd deed: naar vermogen zorg dragen voor de literatuur en de ware vroomheid, maar zo dat ik me op geen enkele wijze in weerzinwekkende onlusten meng. Ik wil de mensen van nut zijn, bovendien is het beter je terug te trekken wanneer er geen enkel succes in het verschiet ligt. Maar om mijn brief af te sluiten, u moet verder weten dat ik heel goed weet hoeveel ik te danken heb aan uw gezindheid jegens mij, en dat ik ook, als zich een gelegenheid voordoet, duidelijk zal laten zien dat zoveel dienstvaardigheid niet besteed werd aan iemand die ondankbaar is en snel vergeet. De grote en almachtige Christus geve dat u zo lang mogelijk bij ons blijft en die gezindheid zo lang mogelijk bij u! Doet u de groeten aan alle vrienden, met name Antonius Clava - geen betrouwbaarder, geen aardiger mens dan hij - en Willem de Waele, beslist waard om bijgeschreven te worden op mijn lijst met Willems. Daar hebben de jaloerse schikgodinnen juist iemand van afgehaald, namelijk de kardinaal van Croÿ; aan de hand van zijn geval heeft de fortuin kort en bondig duidelijk gemaakt wat ze naar beide kanten vermag. We zagen hoe hij ineens tot de hoogste waardigheid opklom en plotseling als een bloempje met de duim werd geplukt door de schikgodinnen.Ga naar voetnoot3. Het ga u goed, zeer illustere heer. Het voorgaande is voor de vuist weg, omdat Clava me anders opnieuw aanpakt, en dan nog harder. Leuven, 1521 |
|